Kan een korte interventie in je levensstijl de veroudering van je lichaam tegengaan? Een nieuwe studie aan de UGent onderzoekt dat, Eos-redacteur Els Verweire is een van de proefpersonen. In deze blog schrijft ze over haar ervaringen.
Beeld: Marius Burgelman
Net als drie maanden geleden sta ik weer aan de voet van de Gentse Ghelamco Arena. In de inkomhal van Energy Lab dat zich vlak onder de supporterstribunes van de Buffalo’s bevindt, verwelkomt de coördinator van de Bioklokstudie Sanne Stegen de overgebleven proefpersonen. We tellen een man minder omdat die nog voor het eind van de eerste maand bij het fietsen werd omvergereden en daarbij zijn dijbeen brak.
Nu we de kaap van de helft van de interventie hebben gerond, willen de onderzoekers van de UGent al eens uitvlooiien of hun intensieve fietstraining al enig meetbaar effect heeft gehad op onze conditie en lichaamssamenstelling. In tegenstelling tot de vorige testronde hoeft er deze keer geen sportmedische keuring meer te gebeuren en om budgettaire redenen schrapten de onderzoekers ook de tussentijdse bloedafname. Bovendien laat het echografietoestel waarmee prof. Ernst Rietzschel onze vaatwandstijfheid zou bepalen het vandaag afweten, waardoor we de helft minder tests moeten ondergaan dan aan het begin van de studie.
Na wat administratieve formaliteiten trek ik mijn fietspakje aan en voeg ik me in het wachtzaaltje bij de deelnemers die zich in hetzelfde tijdsslot moesten aanmelden. Terwijl de coaches ons een voor een komen halen voor de proeven, wisselen we wat ervaringen uit. We kijken met zijn allen vooral uit naar de DEXA-scan die ons onder andere zal laten zien hoeveel spieren we hebben bijgekweekt en hoeveel vetmassa we hebben verloren. En we zien het meest op tegen de opbouwende inspanningstest die ons een beeld zal geven van onze huidige, hopelijk verbeterde conditie.
Bot, vet en spieren
De eerste stop is bij de medewerkers van klinisch psycholoog Marie-Anne Vanderhasselt. Aan de hand van mijn hartslag en bloeddruk in rust en bij stress – wat ze nabootsen door me keihard in een hendel te laten knijpen om op een scherm een balletje tussen twee muurtjes te houden – bepalen ze mijn aanpassingsvermogen aan stress. Hoe ik daarop scoor krijg ik pas aan het eind van de studie te horen.
In een volgend kamertje moet ik een zestal minuutjes muisstil onder de DEXA-scan gaan liggen. Terwijl het apparaat tergend traag van mijn hoofd naar mijn voeten schuift, meet het mijn hoeveelheid vetmassa, magere massa en botmassa en brengt het meteen in kaart hoe die verdeeld zitten over mijn lichaam.
Wanneer ik na de scan mijn bloeddruk laat meten, kan ik een blik werpen op het scherm waarop mijn resultaten verschijnen. Tot mijn verbijstering stel ik vast dat mijn botdichtheid een stuk lager lijkt te zitten dan bij de vorige meting. Is de menopauze dan toch aan het toeslaan?
Coach Simon stelt me bij de bespreking van mijn scores meteen gerust. ‘Je botmassa is inderdaad een beetje gezakt van 2.591 naar 2.557 gram’ vertelt hij. ‘Maar dat verschil is zo klein dat het nog binnen de foutenmarge valt. Niets om je zorgen over te maken. Bovendien zit je zelfs met die lagere score nog altijd binnen de donkergroene zone, wat overeenkomt met een uitstekende score. Volgens dit model kom jij zelfs op je honderdste nog niet in de risicozone voor osteoporose terecht.’
Net als bij een van mijn medekandidaten blijkt tot mijn verbazing dat ondanks alle inspanningen van de voorbije drie maanden mijn vetmassa is toegenomen. Op dit moment blijkt maar liefst een kwart van mijn lichaam uit vet te bestaan. ‘Een vetpercentage van 25,1 is voor een vrouw van jouw leeftijd nog altijd laag’, vertelt Simon. ‘Het verpercentage ligt bij mannen doorgaans ongeveer 10 procent lager dan bij vrouwen en bovendien stijgt je vetpercentage met je leeftijd.’
Als hij het verhoogde percentage van mijn vetmassa vertaalt naar gewicht, komt hij uit op een schamel verschil van 200 gram. ‘Dat is bijzonder weinig, te meer omdat je vorige keer al een heel goede score haalde’, vertelt hij. ‘Op honderd vrouwen van jouw leeftijd stond je bij de vorige meting naar lichaamsscherpte op de zevende plek, nu sta je op plek 8. Dat betekent dat je lichaam nog altijd beter afgetraind is dan dat van de 92 leeftijdsgenoten die achter jou in de rij staan.’
Het meest verrassende vind ik dat mijn spiermassa een halve kilogram is gekrompen. Hoe valt dat te rijmen met drie maanden intensief sporten? ‘Wat we meten is magere massa’, vertelt Simon. ‘Dat zijn niet alleen je spieren maar ook je organen en het vocht dat momenteel in je lichaam aanwezig is. Die extra 500 gram die we vorige keer noteerden, ligt wellicht gewoon aan het feit dat je toen beter gehydrateerd was. Eigenlijk kan je ervan uitgaan dat je lichaamssamenstelling ongeveer even goed is gebleven als drie maanden geleden.’
Volgens het boekje
De derde post die ik aandoe is de fitnessruimte waar ik de gevreesde fietsergometer op moet voor een opbouwende inspanningstest. Terwijl ik een hartslagband rond mijn borstkas krijg aangemeten, krijg ik de opdracht om constant een tempo van 70 omwentelingen per minuut aan te houden, ook als het aantal wattages dat ik moet trappen wordt opgedreven.
Vrijwel onmiddellijk nadat ik van start ben gegaan voel ik dat het fietsen me een pak beter lukt dan de vorige keer. Onderzoeker Ruben drijft de 60 watt waaraan ik ben begonnen om de vijf minuten op met 30 watt en prikt geregeld een druppeltje bloed uit mijn oorlel om mijn melkzuurwaarden te bepalen.
Na een kwartiertje spant hij ook een zuurstofmasker over mijn neus en mond om tegen het einde van mijn inspanning mijn VO2 max te kunnen meten. Dat is de maximale hoeveelheid zuurstof die mijn longen uit de lucht kunnen opnemen. Die zuurstof gaat via mijn bloed en mijn hart naar mijn spieren. Zij gebruiken die zuurstof om er vet en suiker mee te verbranden en zo energie te produceren. In een volgende blog weidt prof. Jan Boone verder uit over de VO2 max. Hij vergelijkt die met de cilinderhoud van een auto. ‘We kijken of je met een Porsche of een 2pk'tje rijdt’, vertelt hij daarover.
Wanneer ik achtereenvolgens vijf minuten aan 60, 90 en 120 watt heb gefietst, herinnert Ruben me eraan dat ik de vorige keer na dit derde blokje heb opgegeven. ‘Alles wat je vanaf nu presteert is gewonnen’, zegt hij motiverend. Het werkt als een rode lap op een stier.’ Ik geef alles wat ik heb en fiets het blokje van 150 watt helemaal uit.
Nog voor ik me daar trots over kan voelen, krijg ik meteen de volle lading van 180 watt te verwerken. Dat is overduidelijk te hoog gegrepen. Ondanks de geapprecieerde aanmoedigingen van Ruben – komaan Els, je kan het! – moet ik na een minuutje zwaar afzien de handdoek in de ring gooien.
Wanneer coach Simon na alfoop de resultaten van mijn fietstest bekijkt, ziet hij in een oogopslag dat mijn waarden enorm verbeterd zijn. De rode lijn toont mijn hartslagen, de blauwe mijn lactaat- of melkzuurwaarden, en de grijze lijntjes wat ik bij de vorige testronde ruim drie maanden geleden heb gepresteerd. ‘Dit is helemaal volgens het boekje’, vertelt hij enthousiast.
Hij wijst erop dat de curve van mijn hartslagwaarden aanzienlijk lager ligt dan die van de vorige keer. Bij elke wattage die ik heb gefietst klopte mijn hart bijna 20 slagen per minuut minder, wat volgens Simon een groot verschil maakt. ‘Het vermogen dat jij nu kan fietsen bij die lage hartslagen, of dus hoe harder en sneller je kan fietsen, ligt aanzienlijk hoger dan in april’, vertelt hij. ‘Voor jou is die tussentijdse meting dan ook heel nuttig. Want zonder deze gegevens zou je nog altijd opdrachten krijgen in de hartslagzones die we toen hebben vastgelegd. Daardoor zou je op de duur veel te hard moeten fietsen en oververmoeid geraken. Nu kunnen we dat vermijden door je trainingszones aan de nieuwe gegevens aan te passen.
Dat ik vanaf de eerste trap die ik heb gegeven tot op het einde van de test ook lagere lactaatwaarden heb laten optekenen, betekent volgens Simon dat mijn lichaam meer vet kan verbranden tijdens het fietsen en dat ik daardoor inspanningen langer kan volhouden. Mijn anaerobe drempel die aangeeft wat ik ongeveer een uur kan volhouden als ik echt voluit ga, bevestigt dat. Drie maanden geleden kon ik een uur lang 94 watt fietsen, nu kan ik dat aan 134 watt.
Ook mijn VO2max maakte een sprong van 28,1 mililiter zuurstof per kilogram lichaamsgewicht per minuut naar 41 ml/kg/min. ‘Dat alles betekent dat je conditie enorm is verbeterd’, vertelt Simon.
Verminderde meeropbrengst
Dat ik het trainingsschema tot op de minuut heb opgevolgd is volgens Simon niet de enige reden voor mijn vooruitgang. ‘Dat heeft uiteraard geholpen, maar niet iedereen met dezelfde startwaarde, motivatie en inspanningen boekt automatisch dezelfde vooruitgang’, vertelt hij. ‘Ook je genen die bepalen hoe goed je reageert op trainingsprikkels spelen een rol, net zoals je slaap, je voeding en hoe goed je lichaam zich tussen de trainigen herstelt. Jij hebt geluk dat al die puzzelstukjes mooi in elkaar zijn gevallen en dat je een mooie vooruitgang hebt weten op te tekenen, maar dat is lang niet bij iedereen het geval.’
Simon waarschuwt me er meteen ook voor dat ik deze sprong in de volgende drie maanden wellicht niet zal kunnen herhalen. De ene persoon maakt meer vooruitgang in het begin, de andere op het einde, en bij nog een andere is dat eerder gelijk verdeeld. ‘Je groeicurve neemt af naarmate je ergens beter in wordt’, vertelt hij. ‘We noemen dat de wet van de verminderde meeropbrengst. Hoe beter je al bent, hoe meer extra moeite je zal moeten doen om nog die paar extra procentjes te winnen.’
Al bij de eerstvolgende training merk ik dat er aan mijn hartslagszones is gesleuteld. De volgende drie maanden zullen niet aan pittigheid inboeten.