1983. De allereerste Eos

20 november 2013 door Eos-redactie

Welgeteld dertig jaar geleden zag Eos het levenslicht. Mede-oprichter en ex-hoofdredacteur Filip Van Brabander haalt herinneringen uit die beginperiode op.

De allereerste Eos verscheen in oktober 1983. Het was de tijd van Flanders Technology, de mega-beurs in Gent. ‘Vandaag de dag zijn we allemaal betrokken bij een nieuwe omwenteling’, schreef hoofdredacteur Jef Anthierens in het allereerste edito. ‘De elektronische revolutie heeft zich aangediend en is ons leven onherroepelijk aan het veranderen. (...) Dit proces zal ongenadig om zich heen maaien. We weten nu al wie de slachtoffers zullen zijn: de bedrijven en de particulieren die zich niet tijdig hebben geïnformeerd.’ Daarmee onderstreepte Anthierens met enige zin voor pathetiek de rol van Eos-magazine: een lichtbaken in die technologische en wetenschappelijke omwenteling. ‘We hebben ons blad Eos genoemd, naar de Griekse godin van de dageraad. De dageraad van een mooie wereld, naar we hopen.’ Mede-opreichter en voormalig hoofdredacteur Filip van Brabander blikt in bovenstaande video terug op het eerste nummer.

Een half jaar later, in april 1984, een opmerkelijk artikel over kernfusie. Toen werd in de buurt van Oxford de JET (Joint European Torus) in gebruik genomen, de grootste fusiereactor op dat moment. Hij moest principieel bewijs leveren dat gecontroleerde kernfusie mogelijk is. Toen al voorspelde men dat kernfusie een moeizame weg zou bewandelen ‘die tot ver voorbij het jaar 2000 reikt.’ Inderdaad: de nieuwe ITER-kernfusiereactor in het Zuid-Franse Cadarache kwam er in 2006 na veel gesteggel tussen de internationale partners. Intussen is begonnen met de aanleg van de funderingen. Voorziene start van de eerste kernfusie: 2027. In dit nummer ook een artikel over Hero 1, een van de eerste ‘huiselijke’ robots, die de televisie kan aanzetten, stofzuigen, de deur openmaken en zijn ‘baasje’ wekken.

Marsmannetjes bestaan niet, maar ‘als het aan George Bush en aan NASA lag, dan komt er nog voor 2019 wel leven op Mars’, schreef hoofdredacteur Filip van Brabander in zijn edito in 1991. Mars is na de aarde de best bewoonbare planeet die we kennen. Daarom komt Mars als eerste in aanmerking als we denken aan buitenaardse nederzettingen. Begin jaren negentig werden al een paar scenario’s voorgesteld, waaronder de maan als tussenstation: in 2002 zou er een permanente basis op de maan komen. Daar zou onder meer een kerncentrale worden gebouwd en een fabriek waarin zuurstof uit maanbodem wordt gewonnen. In 2016 zou Mars bewoond worden voor 30 dagen, vanaf 2025 zou een permanente Marsbasis beschikbaar zijn. Iets te voortvarende voorspellingen, weten we nu.

In 1992 nam Eos een kijkje in de auto van de toekomst, die geparkeerd stond in ’s Hertogenbosch. Technische hoogstandjes van toen: boordcomputer met sensoren in de wielen en satellietplaatsbepaling, kleurentelevisie en video aan boord, camera’s in achterbumper en lcd-scherm op het dashbord, radarparkeersysteem, cd-wisselaar achterin de auto, koelkastje, elektronisch gestuurde schokdempers, zonnecellen die de accu opladen, en – jawel – een fax die binnenkomende berichten kan voorlezen (met technologie van het later teloorgegane Lernout & Hauspie Speech Productions). Legendarisch Eos-medewerker Chriet Titulaer schreef in het artikel al over de eerste elektrische auto’s, waarvan de actieradius van de meeste niet veel hoger lag dan vele elektrische wagens vandaag: 100 kilometer. Titulaer blikt ook vooruit op een intelligente auto: die zal microprocessoren bevatten die met de verkeersgeleidingssystemen communiceren, of die de binnenkomende file-informatie verwerken en een alternatieve route suggereren. Pechverhelping zou ook volautomatisch worden: ‘De expert in de garage is straks een computer. Als u onderweg pech hebt, dan kan via de autotelefoon al een diagnose laten stellen. Een noodreparatie wordt via telecommunicatie gevoerd (een update in de software). De wegenwachter wordt een tele-automonteur.’

In 1992 werd ook de CD-I voorgesteld: de interactieve compact-disc. Dat je in een video-, audio- of multimedia-cd tientallen opties kunt kiezen vinden we vandaag vanzelfsprekend. Op dat nieuwe CD-I-formaat kon geluid, tekst, beeld, animatie, effecten en grafieken digitaal worden bewaard en konden de bestanden met elkaar interageren. Voor de gebruiker had dit tot gevolg dat hij de weergave van de gegevens voortdurend kon veranderen: interactief multimediagebruik was geboren.

In 1997 woedde het debat over reproductief klonen volop, nadat in de zomer van 1996 Dolly ter wereld kwam. Ian Wilmut en zijn collega Keith Campell van Roslin Institute waren erin geslaagd een uiercel van een zes jaar oud schaap in te brengen in een ontkernde eicel en daar een identieke kopie van het volwassen donordier mee te maken. ‘Binnen twee jaar kan van ieder van ons een onbeperkt aantal kopieën worden gemaakt’, kopte Eos. Redacteur Wim Daems beschrijft de revolutionaire kloontechniek tot in de details, en eindigt het artikel: ‘Straks worden artsen geconfronteerd met op in-vitrofertilisatie aangewezen ouders die meer dan één kind willen en wel wat voelen voor identieke meerlingen die ze niet allemaal tegelijk moeten opvoeden. Als het kindje goed meevalt, kunnen ze om de zoveel jaar een kloon uit de vriezer halen. (...) Waar liggen de grenzen? Is het verkeerd als ouders die een kind verloren een nieuw, identiek kind uit de diepvriezer willen?’ Tussen droom en daad liggen ook vandaag nog wetten in de weg en ethische bezwaren.

In 1998 wordt het kwaliteitsverschil tussen klassiek bellen en bellen via internet snel kleiner. Er is een ruim aanbod aan bruikbare software. Door de komst van gateway-servers die een brug slaan tussen internet en het telefoonnetwerk, staan de klassieke telecommaatschappijen voor een uitdaging. ‘Sommigen zeggen dat traditioneel bellen zijn langste tijd heeft gehad’, schrijft Eos-medewerker Teake Zuidema. ‘Eén ding is zeker: internationaal bellen wordt goedkoper.’

Ook nog in dit nummer: de opkomst van nanotechnologie, de natuur vormgeven op het niveau van atomen en moleculen.

Vanaf de jaren tachtig droomden biologen hardop: was het mogelijk het hele DNA van de mens, drie miljard bouwsteentjes, te ontcijferen? In 1990 ging het Humaan Genoomproject van start, en in 2000 presenteerden wetenschappers het kladwerk van dit gigantische project, vijf jaar eerder dan voorzien. In 1998 was de bioloog Craig Venter, die aan het genoomproject had gewerkt, namelijk solo gegaan, en had aangekondigd dat hij er met zijn methode slechts drie jaar over zou doen. De concurrentie deed het Humaan Genoomproject goed. Maar de uiteindelijke presentatie van het menselijk genoom zou ‘het einde van het begin zijn’. ‘Het belangrijkste moet nog komen: in de brij van miljarden basen alle genen identificeren, uitzoeken voor welk eiwit ze de instructies bevatten, hoe ze samenwerken en welke varianten ervan voorkomen’, zei Francis Collins, leider van het Genoomproject van de overheid.

In 2006 publiceerde Eos een spraakmakend dossier over geloof en wetenschap, met een peiling bij wetenschappers naar hun geloof. Opmerkelijk resultaat: één op de vijf Vlaamse academici veroordeelden Intelligent Design niet als alternatief voor de evolutietheorie. Voorts nog een artikel over de historische figuur Jezus (en hoe weinig we er eigenlijk over weten), over de historische wortels van creationisme, over hoe godsbesef in de hersenen zit, en een reportage over de religieuze organisatie rond Harun Yahya die de evolutietheorie de kop wil indrukken.

Elk jaar komen er in Nederland en België 45.000 jongeren bij met blijvende gehoorschade. Drie Eos-redacteurs gingen daarom met decibelmeters naar muziekoptredens en een festival, en lieten de schade aan haarcellen in het oor meten. En die bleek afhankelijk van individu tot individu toch behoorlijk groot. 40 procent schade aan de haarcellen bij een dagje festivalbezoek zonder gehoorbescherming, bijvoorbeeld. Een deel van de beschadigde haarcellen zal zich herstellen, maar je blijft altijd met restschade achter, leggen audiologen uit in het artikel.

Na een uitgebreid dossier eind 2012 over de verstrengeling tussen bedrijven en universiteiten, gaat Eos verder de kritische toer op met een onderzoek naar wetenschapsfraude in Vlaanderen. Een op de twaalf medische wetenschappers blijkt zich de voorbije drie jaar al bezondigd te hebben aan verzinnen en/of masseren van data. De hoge publicatiedruk is een van de oorzaken van gesjoemel met data. In Vlaanderen wordt de discussie open gevoerd, ook op beleidsniveau, nadat ook enkele fraudgevallen aan het licht zijn gekomen. Nederland likt de wonden na de zaak Diederik Stapel, de sociaalpsycholoog die in meer dan 50 studies data verzon of manipuleerde.