Anders gaan boeren
11 maart 2015 door MSKort na WO I ontstond het idee dat het kunstmatig opvoeren van de landbouwproductie een slechte zaak was.
Kort na WO I ontstond het idee dat het kunstmatig opvoeren van de landbouwproductie een slechte zaak was. Rudolf Steiner schreef een betoog waarin hij pleitte voor een terugkeer naar natuurlijke methodes, en zijn ideeën werden al gauw in de praktijk gebracht in Nederland.
Als de mensheid geconfronteerd wordt met problemen, kiest ze vaak voor de vlucht vooruit. Toen veel Europese boeren aan het begin van de 20ste eeuw kampten met uitgeputte landbouwgronden en ziektes die hun gewassen aantastten, gingen ze op grote schaal gebruik maken van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen.
Toch was niet iedereen ervan overtuigd dat dat de juiste keuze was. Een aantal Duitse boeren maakte zich zorgen en vroeg aan filosoof en grondlegger van de antroposofie Rudolf Steiner, die zelf op het platteland was opgegroeid en veel belang hechtte aan respect voor de natuur, om een alternatieve visie op papier te zetten. Steiner ging op die vraag in en gaf in 1924 een lezingenreeks met de titel ‘Geesteswetenschappelijke grondslagen voor een vruchtbare ontwikkeling van de landbouw’.
Steiner ging uit van de gedachte dat het mogelijk is om samen te werken met de natuur, in plaats van haar te forceren en uit te buiten. Hij zag de aarde als een levend organisme, met een sterk verband tussen planten, dieren, bodem en kosmos. De biologisch-dynamische landbouw wil dan ook een duurzame samenwerking tussen aarde en mens tot stand brengen. Concreet geloofde Steiner dat landbouw bedreven moest worden op zelfvoorzienende boerderijen die zo min mogelijk interventie van buitenaf nodig hebben.
De antroposofische benadering van landbouw werd al gauw in de praktijk gebracht in Nederland. Het zal wellicht niet verbazen dat de eerste aanhangers zelf geen boeren waren, aangezien niemand kon garanderen dat Steiners theorie letterlijk en figuurlijk vruchten zou afwerpen. De eerste biologisch-dynamische boerderij werd in 1925 opgestart op de Veluwe door de Delftse ingenieur Pierre Dekkers en zijn vrouw Willy Mees.
Stug versus koppig
Kort daarna startte Marie Tak van Poortvliet, die een reeks boerderijen in Zeeland had geërfd, een biologisch-dynamische boerderij onder de naam Loverendale. Tak schreef in haar memoires dat ze in de beginjaren kreeg af te rekenen met tegenwerking van haar pachters. Ze voelden er weinig voor om zich de les te laten spellen door de Duitse antroposoof die Tak had aangetrokken als beheerder.
Ondanks de stugge reactie van de plaatselijke boeren en een aantal mislukte experimenten, zette Tak koppig door. Na 1930 groeide Loverendale uit tot een lichtend voorbeeld in de biologisch-dynamische bedrijfsvoering, waar vrijwilligers uit de hele wereld toestroomden om het vak te leren.
De ervaring had geleerd dat het brede publiek nog niet klaar was voor relatief dure biologische producten. Het bleek wel mogelijk ze rechtstreeks te verkopen aan de aanhangers van de antroposofie of ze aan de man te brengen via reformhuizen. De beheerders van Loverendale hadden toen al begrepen dat het de moeite loonde om zelf afgewerkte producten op de markt te brengen, zoals brood, koekjes en yoghurt.
Tak had intussen de toekomst van het bedrijf veilig gesteld door haar bezittingen onder te brengen in een vennootschap. Die constructie moest verhinderen dat haar erfgenamen de antroposofische bedrijfsvoering zouden loslaten. Toen ze in 1936 overleed, omvatte Loverendale vier boerderijen met een gezamenlijke oppervlakte van 150 hectare, waar ook vandaag nog steeds aan biologisch-dynamische landbouw wordt gedaan.
Bio in België
In België beleefde de biologische landbouw een veel tragere start. Belgische boeren waren van meet af aan enthousiaste afnemers van kunstmest, wat onder meer te maken had met de beperkte omvang van de meeste boerderijen. Bovendien kregen pachters in de periode voor WO II te maken met een toenemende belastingdruk, waardoor ze gedwongen werden de productie stelselmatig op te voeren.
Na de oorlog kreeg de wederopbouw prioriteit, maar in de jaren 1960 werden er in Vlaanderen her en der bioboerderijen opgestart. Dat was eerder het werk van individuen, want van een koepelorganisatie was er in die beginjaren nog geen sprake. Erik Krosenbrink, de voormalige voorzitter van Bioforum Vlaanderen, heeft zijn eigen verklaring voor het gebrek aan organisatie. ‘Belgische boeren zijn nogal individualistisch en koppig, maar er was in die beginjaren ook veel strijd tussen de verschillende methodieken.’
Die ideologische strijd leefde vooral sterk onder studenten, die de biologische landbouw een nieuw elan gaven vanaf de late jaren 1960. Velen voelden zich geroepen om zelf te gaan boeren, maar deze wereldverbeteraars zouden vooral gretige afnemers worden van biologische producten. Daardoor werd de biologische landbouw economisch een stuk interessanter.
Het eerste initiatief waarover wat meer documentatie bestaat is de Ionahoeve. Deze antroposofische zorgvoorziening voor mensen met een mentale beperking werd in 1969 opgestart in de Kempische gemeente Nijlen. Het initiatief ging uit van de Nederlandse Iona Stichting, die een forse som geld op tafel legde voor de instelling. Van meet af aan was het de bedoeling om zelfvoorzienend te worden, en dus werd er een biologisch-dynamische boerderij aan de zorgvoorziening gekoppeld. Een andere pionier was Rik Dedapper, een biologische tuinder uit Geel die in de jaren 1970 bekend werd dankzij de praktische handleidingen die hij over zijn vak publiceerde. Het houden van een moestuin is een oude Vlaamse traditie, en Dedapper kreeg een grote schare navolgers onder hobbytuinders.
Jan Heyman, de eerste voorzitter van de in 1974 opgerichte koepelvereniging Velt (Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren), gaf de aanzet voor de professionalisering van de biologische landbouw in Vlaanderen. Hij stelde, samen met andere experts, het eerste lastenboek van de organisatie samen in 1976,. Hierin werd uiteengezet aan welke voorwaarden een boer of tuinder moest voldoen om erkend te worden als biologisch.
Dit artikel verschijnt in Eos Memo nummer 13, met een uitgebreid dossier over landbouwgeschiedenis. Eos Memo ligt nu in de kiosk en is online te koop via de Science Shop of in digitale vorm in de Eos-app op iPad en Android. U kunt zich ook abonneren op Eos Memo.