Beeldenstormers van toen en nu

Religieuze vernielingen zijn van alle tijden. Ruim 450 jaar geleden deelden de Lage Landen in de brokken.

Beeld: Vernieling van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal te Antwerpen op 20 augustus 1566.

Je kent het verhaal vast nog vanop de schoolbanken. Op 10 augustus 1566 preekte Sebastiaan Matte een opruiend sermoen in Steenvoorde, een stadje op het Vlaamse platteland, bij de grens met Frankrijk. Hij riep op om in het nabijgelegen klooster van Sint-Laurentius de ‘afgodsbeelden’ en religieuze objecten te breken. Dat was de start van ‘de’ Beeldenstorm, die zich in golven over de Nederlanden verspreidde vanaf de zomer van 1566 tot de lente van 1567. De opstandelingen sloegen kunstwerken, retabels, altaren en devotie-objecten aan diggelen.

450 jaar later vond ik samen met een trits historici en kunsthistorici dat het hoog tijd was voor nieuw onderzoek over de Beeldenstorm in de Nederlanden. We zien dit evenement niet als een uitzondering, maar als een patroon in het zestiende-eeuwse Europa. Bovendien maken hedendaagse gebeurtenissen deze studie nog prangender. Kunnen we na de vernielingen van antieke sites in Palmyra en christelijke kerken in IS-gebied nog trots zijn op ‘onze’ Beeldenstorm?

De klassieke vragen – waarom, wanneer, waar en wie – klinken misschien simpel, maar ze zijn het niet. Juist door het proces van beeldenstormen zijn vele bronnen verdwenen of vernield. Bovendien riskeren we met de overgebleven bronnen maar een beperkt en vervormd beeld te krijgen van de gebeurtenissen. En toch, wij historici zijn detectives die met de bestaande bronnen dichter bij het verleden proberen te komen.

Waarom

Na de opkomst van het humanisme en het protestantisme in de zestiende eeuw maakte ook het beelden breken weer opgang. Mocht een christen beelden vereren als het Oude Testament dat verbood? Al in de negende en de tiende eeuw gingen sommige christenen in Byzantijnse kerken over tot ‘beeldenstormen’.

In de zestiende eeuw hielden humanistische tenoren als Desiderius Erasmus de spot met volkse vrome vereringen van beelden en de krachten die gelovigen eraan toeschreven. Protestantse denkers in West-Europa trokken de autoriteit van de paus in Rome in twijfel. En de materialiteit van het katholicisme met de devotie van beelden, schrijnen, relieken, prenten, en zo meer.

Maarten Luther bleef nog voorzichtig, maar andere leiders als Huldrych Zwingli en Johannes Calvijn trokken de kaart van een meer letterlijke interpretatie van het Oude Testament. Zij verboden beeldenverering. Beeldbraak associëren we nogal gemakkelijk en vlug met de islam, terwijl het ook de christelijke kerken in Europa van elkaar heeft gescheiden.

Wanneer

‘Onze’ Beeldenstorm is de allerlaatste in een lange rij. Hij  begon in Wittenberg in Saksen, ging dan naar Zürich en de Zwitserse kantons, daarna naar Scandinavië, Engeland, Schotland, Frankrijk en kwam dan pas in de ‘Zeventien Provinciën in de Lage Landen’ en de aangrenzende gebieden van de prins-bisschop van Luik en de hertog-bisschop van Kamerijk. In heel Europa en de Britse eilanden was lang voor 1566 al gebeeldenstormd.

Juist daarom had de belangrijkste katholieke kerkvergadering, het Concilie van Trente (1545-1563), al een antwoord op deze beeldenstormen geformuleerd, nog voor sprake was van beeldenstormen in de Nederlanden. Voor katholieken kon beeldenverering nog, maar alleen als dit leidde tot een betere beleving van de godsdienst en niet tot ‘afgoderij’.  Met deze beslissing zouden katholieken in de zeventiende eeuw met barokke kerken hun herwonnen zelfbewustzijn visualiseren, right in the face of protestants. Bovendien zou er na 1566-‘67 nog een tweede iconoclastische beweging door de Nederlanden trekken. Die begon vanaf 1572 toen de calvinisten voet aan de grond kregen in Holland en Zeeland. Daar confisqueerden en ‘zuiverden’ ze de katholieke kerken. Deze golf ging door tot in de zeventiende eeuw. Tijdelijke calvinistische republieken in steden als Gent, Antwerpen en Mechelen handelden op gelijke wijze. Deze herhaalde beeldenstormen deden misschien meer erfgoed verdwijnen dan de meest beruchte episode van 450 jaar geleden.

Waar

Het belangrijkste misverstand dat we uit de weg ruimden, ging over de verspreiding van de Beeldenstorm. Te gemakkelijk leken de beeldenstormers huis te houden in alle gebieden van de Nederlanden. Nieuwe reconstructies beperken het gebied rond drie belangrijke kernen: in Frans-Vlaanderen, rond Antwerpen en rond de Grote Rivieren.

Belangrijke steden als Brussel, waar het hof verbleef, of Leuven, met zijn universiteit, konden beeldenstormers buiten hun muren houden. Poorten gingen dicht, schutters werden betaald, beelden en schilderijen in veiligheid gebracht. Deze steden kregen achteraf lof als de bonnes villes, de goede steden, en er waren er zeker een twintigtal in deze situatie. Alles hing af van stad tot stad, zoals dat wel meer gold in de uitzonderlijk hoog verstedelijkte Nederlanden.

Wie

Wie de beeldenstormers waren, blijft de moeilijkste vraag voor onderzoekers. In 1949 verscheen een provocatief werkje van Erich Kuttner. Hij was in 1942 slachtoffer geworden van het nazi-regime en was de eerste om de beeldenstormers serieus te nemen. Hij besteedde vooral aandacht aan de arme achtergrond van sommigen en hij omschreef de Beeldenstorm als een hongerjaar, waaraan economische recessie, pest-epidemieën en mislukte oogsten voorafgingen.

Herman Van der Wee (KU Leuven) wees op het belang van rijke handelaars in de steden, in het bijzonder uit Antwerpen, die bijzonder gecharmeerd waren door de leer van Luther en Calvijn, en graag het beeldenstormen coördineerden. Recent onderzoek toont hoe in meerdere landelijke gebieden lage edellieden ook een geordende beeldenstorm op hun heerlijkheden organiseerden. In alle sociale klassen waren personen betrokken bij de Beeldenstorm, maar ook een hele reeks juist niet. De Beeldenstorm verdeelde de samenleving grondig.

En de katholieken

Omdat onderzoek zo lang over de protestanten en de beeldenbrekers zelf ging, zochten jonge historici naar de reacties van katholieken. Zij bleven nogal stil, werd wel eens beweerd, zeker in vergelijking met de Franse katholieken.

Toch leek het erop dat katholieken het trauma probeerden te verwerken. Ze redden stukken relieken of beelden, herinnerden zich de gebeurtenissen ritueel of hechtten tijdelijk minder devotioneel belang aan de vernielde ‘heilige’ objecten. In de praktijk betaalden katholieke parochianen mee aan herstellingen. Ze luisterden ook goed naar de preken die hun bisschoppen en priesters gaven over deze en andere beslissingen van het Concilie van Trente.

Prenten uit de negentiende eeuw verbeelden de onthoofding van de graven Egmond en Horne.

De afloop

Klassiek vertellen de geschiedenisboeken dat de hertog van Alva met harde hand orde op zaken kwam stellen. De Raad van ‘Beroerten’ – dat zijn de Beeldenstorm en de militaire mobilisatie van calvinisten achteraf – sprak een heel aantal veroordelingen en verbanningen uit. De meest beroemde was de executie van de graven van Egmond en Horne in 1568.

Recent onderzoek van mezelf en collega’s wijst uit dat dit slechts de helft van het verhaal vormt. Filips II en zijn gouverneurs-generaal hanteerden een politiek van ‘slaan en zalven’. Met een ‘generaal pardon’ probeerden ze diegenen die een hagenpreek of beeldenstorm hadden bijgewoond, maar daarbij niets hadden mispeuterd, een schone lei te bezorgen. In 1570, 1572 en 1574 trokken duizenden gewone mensen naar de pastoor om een pardonbriefke te krijgen, dat hen voor vervolging moest sparen. Dit generaal pardon betekende het verschil tussen leven en dood, bezit en confiscatie.

Moraal van het verhaal

Waar geschiedenis vaak gebruikt wordt om ‘het heden’ te verklaren, is het vaak juister omgekeerd. Het heden kan helpen om de gebeurtenissen in 1566 en nadien in christelijk West-Europa beter te begrijpen. Aanslagen op beelden worden niet licht genomen en dat was toen ook niet zo. Tegelijk bleef er veel discussie binnen het katholicisme en het protestantisme over de rol van beelden in de religieuze beleving, net zoals dat in het christendom en de islam nog bestaat.

Beeldenstormers waren niet louter armoezaaiers die het gemunt hadden op de rijkdom van de katholieke kerk, maar gelovigen die hun kerk wilden zuiveren en tijdelijk zelf de rol van voorganger opnamen. De geschiedenis leert dat we vooral niet te vlug moeten oordelen over de ‘goeden’ en de ‘slechten’ bij het beeldenbreken.

Dit artikel scheen in 2017 in de Eos-special over Luther.