Het ontstaan van de landbouw wordt vaak als de eerste grote stap gezien in de vooruitgang van de mensheid.
Britse antropologen kampeerden twee jaar lang bij de Aeta (of Agta), een van oorsprong Afrikaans volk van jager-verzamelaars dat al eeuwenlang het Sierra Madre-gebergte bewoond, in het noorden van de Filipijnen. De gemeenschap telt niet meer dan tweeduizend zielen en is pas de laatste jaren aan het overschakelen naar landbouw om in de levensbehoeften te voorzien.
De onderzoekers hebben gedurende die periode bijna vierhonderd Aeta van nabij gevolgd, zowel kersverse boeren als mensen die vasthouden aan het jagen op wild en vis, en aan het verzamelen van (bos)vruchten en knollen. Daarbij kwamen ze erachter dat de boeren veel méér uren aan hun akkers en hun vee besteden dan de jager-verzamelaars – dertig uur tegenover twintig uur per week.
"De veldstudie zet vraagtekens bij de veronderstelling dat de overgang naar landbouw automatisch ook vooruitgang inhoudt voor de volledige leefgemeenschap"
Vooral de Aeta-boerinnen hadden weinig ‘vrije tijd’ – hierin zitten trouwens ook de uren die ze aan het huishouden en hun kinderen besteden. Volgens de wetenschappers zet hun veldstudie vraagtekens bij de veronderstelling dat de overgang naar landbouw automatisch ook vooruitgang inhoudt voor de volledige leefgemeenschap. Want als blijkt dat boeren heel wat van hun vrije tijd hebben moeten inleveren, voelt die vooruitgang toch eerder dubbel aan.
Het ontstaan van de landbouw wordt gesitueerd ergens rond 12.500 jaar geleden, maar pas 5.000 jaar geleden zou ze de praktijk van het jagen en verzamelen hebben verdrongen als belangrijkste manier om in de primaire menselijke levensbehoeften te voorzien.