Op 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur. Tweehonderd jaar na de Franse Revolutie was de val van de Berlijnse Muur het eindpunt van een even grote omwenteling.
Moonshot, Woodstock, Watergate, punk rock
Begin, Reagan, Palestine, terror on the airline
Ayatollah’s in Iran,
Russians in Afghanistan
We Didn’t Start the Fire,
Billy Joel
De voorbije eeuw laat zich niet samenvatten in een paar trefwoorden – hoewel popzanger Billy Joel een verdienstelijke poging heeft gedaan toen hij in zijn nummer We Didn’t Start the Fire uit 1989 op pregnante wijze een aantal sleutelbegrippen uit de hedendaagse geschiedenis achter elkaar zette. Voor wetenschappelijke beoefenaars van de geschiedkunde was het vooral ‘een korte twintigste eeuw’. Deze typering van de Britse historicus Eric Hobsbawn onderstreept nog eens dat eeuwen niet echt geschikte eenheden zijn om de geschiedenis in tijdperken in te delen. Het is onder historici dan ook gebruikelijk het recente tijdperk van extreme gebeurtenissen te laten lopen van 1917 tot 1989 – twee cruciale jaartallen.
Met het begin van de Oktoberrevolutie in Rusland op 7 november 1917 en het besluit van de Verenigde Staten, op 6 april 1917, zich in de Eerste Wereldoorlog te mengen, ontstond het wereldwijde conflict tussen communisme en kapitalisme: aan de ene kant een sovjetcommunistische ‘mobilisatiedictatuur’ (1929-1941) die erop was gericht de onder Stalin ontstane machtsstructuren te transformeren tot een ‘revolutie van bovenaf’ en het Westen economisch voorbij te streven, aan de andere kant het model van een liberale, kapitalistische democratie.
De jaren ‘60 waren één droom van eeuwigdurende welvaart. Tot de oliecrisis van 1973 roet in het eten strooide
Beide systemen hadden de ambitie de hele wereld binnen hun invloedssfeer te brengen. Dat was het begin van een tweedeling van de wereld waar in 1989, met het uiteenvallen van het zogeheten Oostblok, een eind aan kwam. In deze periode moesten de bestaande democratieën het hoofd bieden aan een totalitaire uitdaging. Want de twintigste eeuw was vooral – hoe triest het ook is dat te moeten constateren – een eeuw van moderne dictaturen, zowel van linkse als van rechtse signatuur. De opkomst van die dictaturen is niet te verklaren zonder de Eerste Wereldoorlog erbij te betrekken. De oorlogsjaren van 1914 tot 1918 waren de incubatietijd van radicale ideologieën die steeds meer hun stempel op de politiek begonnen te drukken. Eerst in Rusland onder Lenin, vervolgens vanaf 1922 in de gedaante van het fascisme van Mussolini in Italië – in 1933 culminerend in de moderne dictatuur bij uitstek, gebaseerd op zowel naar binnen als naar buiten gerichte terreur: het Duitse nationaalsocialisme.
Na de dood van Lenin radicaliseerde het communistische regime onder Stalin. Tijdens de Grote Zuivering en de showprocessen van de jaren 1930 werden communisten door communisten vervolgd en vermoord. Tegelijk werd in de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) de generale repetitie opgevoerd van de ideologische strijd tussen enerzijds fascisme en nationaalsocialisme en anderzijds het communisme. De alliantie die de liberale democratieën tijdens de Tweede Wereldoorlog uit opportunistische motieven hadden gesloten met de Sovjet-Unie viel uiteen nadat het Derde Rijk en Japan waren verslagen.
Na 1945 stond de wereldpolitiek in het teken van het conflict tussen Oost en West. Sinds de jaren 1960 speelde de communistische volksrepubliek China, in 1949 gesticht en in 1964 inmiddels opgeklommen tot een kernmogendheid, onder Mao in toenemende mate een autonome rol. En tegelijkertijd werd de Derde Wereld steeds belangrijker. Met de instorting van de Sovjet-Unie en de ondergang van het Oostblok vanaf 1989 kwam er een eind aan de Koude Oorlog en de klassieke Oost-Westtegenstelling. Voorbarige uitspraken dat de westerse democratie als overwinnaar uit de strijd was gekomen, hielden echter vaak te weinig rekening met de factor China en het bloedbad op het Plein van de Hemelse Vrede (1989). Toch markeerde het cruciale jaar 1989 het einde van de bipolariteit van de wereld. De wereld is onoverzichtelijker, multipolair geworden – wat overigens niet betekent dat de conflicten aan scherpte hebben ingeboet. Integendeel: het internationale terrorisme, dat in de jaren 1970 opkwam, zijn voorlopige hoogtepunt bereikte met de aanslagen van 11 september 2001 en de aanleiding vormde voor de oorlogen in Irak en Afghanistan, toont aan dat we voor een nieuwe mondiale uitdaging staan.
Begin van het atoomtijdperk
Terwijl de Eerste Wereldoorlog het einde van het oude Europa betekende, veranderde de Tweede Wereldoorlog de machtsverhoudingen wereldwijd. De hele wereld was gemobiliseerd, meer dan 60 miljoen mensen lieten het leven, de meesten in de Sovjet-Unie en China. De kernbommen op Hiroshima en Nagasaki beëindigden de oorlog in het Verre Oosten – het atoomtijdperk brak aan. In Europa, van waaruit het Derde Rijk een greep naar de wereldheerschappij deed, een racistisch gemotiveerde vernietigingsoorlog in het Oosten voerde en zich schuldig maakte aan de Holocaust, eindigde de door Goebbels uitgeroepen ‘totale oorlog’ in 1945 met een totale overwinning van de geallieerden.
De gruwelijke ervaringen met de gewelduitbarstingen in de Eerste Wereldoorlog en de verbijsterende menselijke en materiële verliezen in de Tweede waren in zoverre bevorderlijk voor de vrede dat men nu alles op alles zette om een nieuwe grote wereldbrand te voorkomen. Ook hadden de beide wereldoorlogen de machtsverhoudingen fundamenteel veranderd: de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie werkten zich op tot supermachten, terwijl de landen van het oude Europa zich gedegradeerd zagen van subject tot object van de wereldpolitiek. De Europese eenwording vanaf de jaren 1950 is het resultaat van de belangrijke lessen die men uit de beide wereldoorlogen had getrokken.
Het schrikwekkende karakter van het begin van de twintigste eeuw had zich niet alleen gemanifesteerd in de vorm van oorlogen. Grotendeels onopgemerkt door de rest van de wereld vond er in 1915-16 in het Ottomaanse Rijk een volkerenmoord op de Armeniërs plaats. Wat dat betreft verliep het eind van de vorige eeuw niet veel beter dan het begin: in de jaren 1990 maakten de strijdende partijen in de Balkanoorlogen zich op beestachtige wijze schuldig aan ‘etnische zuiveringen’, die gepaard gingen met deportaties, verkrachtingen, vervolgingen en moordpartijen. Tussen beide gebeurtenissen lag de onvoorstelbare verschrikking, de Holocaust – de systematische uitroeiing van zes miljoen joden door de nazi’s.
Massale deportaties en migratiegolven deden zich in Oost-Europa al sinds de jaren 1930 voor. In 1945 kwam daar de verdrijving van de Duitsers uit de voormalige Duitse gebieden ten oosten van de Oder-Neissegrens nog bij. Tegenwoordig zien we de door armoede en uitzichtloosheid gemotiveerde migratie uit Afrika naar de Europese kusten. De jongste geschiedenis blijkt dus een januskop te hebben: enerzijds heeft de nieuwe tijd een grote mobiliteit mogelijk gemaakt en een vreedzame uitwisseling van mensen uit alle delen van de wereld, maar tegelijk is het ook een tijd waarin mensen met geweld van hun geboortegrond worden verdreven. Het beeld van de vorige eeuw wordt in hoge mate bepaald door de misère van vluchtelingen, massamoord en ontworteling.
Daar komt bij dat de migratiestromen drastisch zijn veranderd. In het begin van de twintigste eeuw was er sprake van een forse emigratie van Europeanen naar de Nieuwe Wereld, naar Noord- en Zuid-Amerika, maar ook naar Azië en Afrika om zich daar in de kolonies te vestigen. We kunnen zonder overdrijving spreken van een massale exodus uit Europa. Aan het eind van de eeuw is de richting van de migratiestromen volledig omgekeerd. Nu proberen de armen van deze wereld naar Europa te komen – terwijl het continent als een vesting zijn poorten voor hen sluit.
De Duitse kwestie
Als geen ander land heeft Duitsland in de eerste helft van de twintigste eeuw zijn stempel op de wereld gedrukt: de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, het failliet van de beschaving in de vorm van de Holocaust. Duitsland heeft de kans om de eeuw een positieve wending te geven niet benut, maar verspeeld. De Duits-Amerikaanse historicus Fritz Stern spreekt in dit verband van ‘verspielte Größe’. En in de tweede helft, vanaf 1945, werd de verhouding tussen de supermachten gedomineerd door de Duitse kwestie. Die vormde de frontlinie en het brandpunt van de Koude Oorlog, tot in 1961 de Berlijnse Muur werd gebouwd. Daarna stond dat vraagstuk niet langer op de voorgrond, maar was nog zeker niet uit de weg geruimd. Tot schrik van velen stak de Duitse kwestie telkens weer de kop op, tot zij in 1989 opnieuw een doorslaggevende rol speelde in het wereldgebeuren.
Bonn werd geen Weimar. In 1949 hadden veel waarnemers gevreesd dat ook de tweede Duitse democratie, die van Bonn, zou ontsporen en net als de Republiek van Weimar ten onder zou gaan. Dat is niet gebeurd. En het is werkelijk verbazingwekkend om te zien hoe een aanvankelijk volslagen hysterisch en door het nationaalsocialisme misleid volk na 1949 tot een beschaafde rust is teruggekeerd. Dat was evenzeer te danken aan de gunstige omstandigheden als aan verstandig politiek beleid.
Hartstocht voor de democratie
Bondskanselier Konrad Adenauer maakte handig gebruik van de Koude Oorlog, die de VS dwong met eenduidige oplossingen te komen. Hij verankerde de Bondsrepubliek politiek gezien stevig in het Westen. Van 1949 tot 1969 verkeerde het land in omstandigheden die historisch uniek waren, en daaraan was het te danken dat de sociale markteconomie een succes werd: de Duitse mark was ondergewaardeerd, hetgeen gunstig was voor de export, de industrie had in de jaren na de oorlog de handen vol aan de wederopbouw, de risico’s voor ondernemingen waren beperkt en de lonen van de werknemers stegen aanzienlijk. Misschien mogen we het zo formuleren: dankzij de bloeiende economie en toenemende consumptiemogelijkheden verzoenden de West-Duitsers zich met de democratie. En toen die zich had gestabiliseerd, kwamen er in de jaren 1960 leerprocessen op gang: de democratie schoot wortel in de hoofden en harten van de meeste mensen, vooral bij de jonge generatie. De nieuwe bondskanselier Willy Brandt wakkerde met zijn slogan ‘Mehr Demokratie wagen’ de passie voor deze staatsvorm aan.
Men begon het nu ook als een schandaal te beschouwen dat er nog steeds slechts gebrekkig was afgerekend met het naziverleden. Iedereen die zich een goede staatsburger voelde en trots was op wat het nieuwe Duitsland tot stand had gebracht, veroordeelde het Derde Rijk als een misdadig regime. De West-Duitsers hadden het nog nooit zo goed gehad als in de jaren 1960 – het was een kleine Gouden Eeuw, waarin er in alle domeinen van het leven sprake was van modernisering.
De golden sixties
Overal is verandering en vernieuwing te bespeuren: de maatschappij verandert, het onderwijs wordt hervormd, het televisietijdperk breekt aan en de jongerencultuur verwestert – kortom: men leeft in een droom van eeuwigdurende welvaart. In alle grote democratieën van het Westen deden zich machtswisselingen voor met ingrijpende gevolgen. De meest opzienbarende was ongetwijfeld die in de Verenigde Staten: daar werd John F. Kennedy tot president gekozen, een jonge man die idealisme uitstraalde en hervormingen beloofde. Generaal de Gaulle, die in Frankrijk opnieuw aan de macht kwam, was zijn tegenpool, maar deed in charisma niet voor hem onder.
In Italië hadden een links en een rechts partijenblok jarenlang lijnrecht tegenover elkaar gestaan, maar toen dat conflict eindelijk was beslecht, werd in 1963 het centrumlinkse kabinet van Aldo Moro geformeerd, waarmee voor het eerst de socialisten deel gingen uitmaken van de regering. Ook in Groot-Brittannië werden na dertien jaar van Tory-bewind in 1964 de conservatieven verslagen en nam de Labour Party het stokje over. De politieke oriëntatie in de westerse wereld en in (West-)Europa was in beweging gekomen.
Als we een symbool zouden moeten aanwijzen voor het vitale, op de toekomst gerichte optimisme dat typerend is voor deze periode en dat zich in die vorm later nooit meer heeft voorgedaan, dan is het wel de landing op de maan in 1969. Toen astronaut Neil Armstrong als eerste mens voet zette op deze satelliet van de aarde, leek er een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mensheid te zijn aangebroken: het tijdperk van de vooruitgang. Aan het geloof dat de vooruitgang maakbaar is door planning en een wetenschappelijke benadering van politiek en economie, dat crises nu tot het verleden behoorden en dat de democratie werkt als een technocratie, kwam echter een abrupt einde met de oliecrisis van 1973. Er bleken ‘grenzen aan de groei’ te zijn, zoals de titel van een rapport van de Club van Rome over de toekomst van de wereldeconomie luidde.
Uitputting van de natuurlijke hulpbronnen
De dramatische stijging van de olieprijzen in 1973 had overal in het Westen grote invloed op het politieke, economische en algemeen maatschappelijke klimaat. In alle geïndustrialiseerde landen, in oost en west, was er nu – als gevolg van deze grootste economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog – geen geld meer voor de soms wel erg ambitieuze hervormingsplannen. Het was een ingrijpend keerpunt: men begon zich te realiseren dat er grenzen waren aan de groei en er ontstond het angstige gevoel dat de optimistische toekomstverwachtingen in duigen konden vallen. ‘Uitputting van de natuurlijke hulpbronnen’ werd in de jaren 1970 een gevleugeld begrip. De toch al gehavende wereldeconomie belandde in de diepste recessie van de naoorlogse periode.
Daar kwamen nog allerlei nieuwe risico’s bij, zoals milieurampen, die iedereen konden treffen. In 1984 deed zich in het Indiase Bhopal een giframp voor waarbij meer dan 2.000 mensen het leven lieten en 150.000 gezondheidsschade opliepen. Ongelukken met olietankers, waarbij grote stukken zee en kust vervuild raken, zijn aan de orde van de dag. En inmiddels is het angstaanjagende besef doorgedrongen dat landsgrenzen geen bescherming bieden tegen het gat in de ozonlaag of de gevolgen van nucleaire ongelukken. In 1986 explodeerde er een reactor van de kerncentrale bij Tsjernobyl in Oekraïne en de radioactieve wolk bereikte ook West-Europa. Sindsdien behoort ook ‘Tsjernobyl’ tot de sleutelbegrippen van de twintigste eeuw.
De wereldmarkt kreeg een nieuwe dynamiek. Aanvankelijk leek het erop dat Europa zijn leidende positie zou verliezen. Men sprak van ‘eurosclerose’ om de economische en politieke stagnatie in Europa aan te duiden en van ‘Aziatische tijgers’ die zich klaarmaakten voor de sprong. Maar vanaf het midden van de jaren 1980 keerde het tij. De toenemende integratie van een gemeenschappelijke interne markt gaf de Europese economie een nieuwe impuls. De laatste drie à vier decennia van de twintigste eeuw worden dus gekenmerkt door een internationale structuurverandering die nog altijd zijn stempel drukt op het heden.
De oude Bondsrepubliek van voor 1989 was, anders dan veel mensen nu denken, geen idyllisch paradijsje. Er waren pijnlijke crises. En toen in 1948-49 een groep oude mannen en een paar oude vrouwen de nieuwe grondwet opstelden op een eilandje in het Beierse Meer, op de Rittersturz bij Koblenz en in het slaperige Bonn, deden ze dat niet in een wereldvreemd isolement. We kunnen ons de situatie niet dramatisch genoeg voorstellen. Men had zojuist de ernstigste crisis in de moderne beschaving achter de rug, die gepaard was gegaan met een vernietigingsoorlog en de Holocaust, en toen de beraadslagingen over de nieuwe grondwet begonnen, was de Koude Oorlog net in alle hevigheid losgebarsten. Menigeen vreesde dat de Derde Wereldoorlog voor de deur stond.
De politici die aan de nieuwe grondwet werkten, belichaamden de afkeer van het nationaalsocialisme. Bovendien was de nieuwe constitutie een mondiale nieuwigheid – de eerste posttotalitaire grondwet na 1945. Het is dus niet zo vreemd dat hij als voorbeeld is gaan fungeren: de paragrafen over grondrechten in de grondwet van veel Midden- en Oost-Europese landen van na het uiteenvallen van het Oostblok zijn gebaseerd op de Duitse constitutie van 1949 – die overigens ook de Spaanse grondwet na de dood van Franco en sinds de democratisering van 1975 sterk heeft beïnvloed – en op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van 1950. En vrijwel overal [maar niet in Nederland, red.] nam men ook het zogeheten toetsingsrecht over – de bevoegdheid van de hoge Raad om wetten te toetsen aan de grondwet.
Wat er in 1989 in het Oostblok en de DDR gebeurde, kunnen we beschouwen als een geslaagde revolutie, een dramatisch proces van zelfbevrijding. Er zijn tegenwoordig mensen die de kwalijke kanten van het regime van de SED (Sozialistische Einheitspartij Deutschlands) in het voormalige Oost-Duitsland willen bagatelliseren. Maar niemand kan ontkennen dat de DDR allesbehalve een rechtsstaat was. Je kunt een dictatuur niet beoordelen naar het aantal en de kwaliteit van de kinderdagverblijven. De relevante criteria zijn repressie, politieke rechtspraak en de bereidheid van een regime om op de eigen burgers te schieten wanneer ze het land willen ontvluchten. Publieke voorzieningen die het dagelijks leven veraangenamen en stil geluk in de huiselijke kring kunnen niet als getuigen à décharge worden aangeroepen als het gaat om de onmenselijkheid van het systeem.
Laten we de film nog eens terugdraaien om de historische betekenis van het cruciale jaar 1989-90 beter te begrijpen. Sinds het eind van de jaren 1970 gistte het in het Oostblok – denk bijvoorbeeld aan de Solidarnosc-beweging in Polen en Charta 77 in Tsjechoslovakije. De Sovjet-Unie marcheerde vlak voor Kerstmis 1979 Afghanistan binnen, een onderneming die haar militaire en economische krachten op funeste wijze te boven ging, en werd na de dood van Brezjnev geleid door twee oude, zwakke mannen die al snel stierven. Ondertussen waren de Verenigde Staten onder leiding van Ronald Reagan vastbesloten de Koude Oorlog in hun voordeel te beslechten. Het Oostblok kwam, als gevolg van een economische en schuldencrisis, in een catastrofale neerwaartse spiraal terecht die niet in de laatste plaats ook de DDR met zich mee sleurde. Toen het SED-regime op 7 oktober 1989 met veel uiterlijk vertoon de veertigste verjaardag van de stichting van de staat vierde, was de loyaliteit van veel mensen al ver te zoeken. Duizenden DDR-burgers hadden hun toevlucht gezocht in de Duitse ambassade in Praag. Deze vlucht viel samen met een groeiend protest binnen de DDR. De leuze ‘Wij willen weg’ maakte plaats voor de slogan ‘Wij blijven hier’ – de burgerbeweging riep op tot een vreedzame revolutie.
Om de weg naar de vrijheid te banen en de hereniging van Duitsland mogelijk te maken, moesten tal van gebeurtenissen samenkomen. Op internationaal niveau was er de ineenstorting van het Sovjetimperium voor nodig om Rusland ertoe te bewegen zijn oorlogsbuit, de DDR, op te geven. Michael Gorbatsjov, sinds 1985 president, probeerde door middel van glasnost en perestrojka de zieke Sovjet-Unie op te lappen en voor te bereiden op de eenentwintigste eeuw. Dat is faliekant mislukt. Maar zijn historische grootheid bestaat erin dat hij zich, anders dan alle Sovjetleiders vóór hem, niet met wapengekletter verzette tegen de stroom van de tijd, maar het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren erkende. De sleutel tot de Duitse hereniging lag in Moskou. Gorbatsjov vertrouwde op de democratische talenten van de Duitsers – dat vertrouwen was een van de vruchten die de sociaalliberale Neue Ostpolitik sinds 1969 had afgeworpen – en daarom gooide hij onverschrokken en met vooruitziende blik de deur naar de Duitse eenheid open.
De val van de muur: niet minder dan een revolutie
De krachten en bewegingen van het verzet tegen de dictatuur, van de bevrijding en de wederopbouw in het teken van de democratie, manifesteerden zich niet pas in 1989, in de ‘fluwelen’ revoluties in Midden- en Oost-Europa. Er hebben zich in de hele twintigste eeuw democratiseringsgolven voorgedaan. Drie daarvan waren van doorslaggevende betekenis. De eerste golf kwam als een uitloper van de negentiende eeuw de twintigste binnen en brak na 1918 door. Daarbij kunnen we bijvoorbeeld ook denken aan de Republiek van Weimar. Deze routes naar de democratie werden echter meestal afgebroken of bleken een doodlopende weg. De tweede golf voltrok zich na 1945 als gevolg van de democratiseringspolitiek van de westelijke geallieerden.
En de derde democratiseringsgolf zwol in de jaren 1970 aan: in West-Europa spoelde hij over Spanje, Portugal en Griekenland, in Latijns-Amerika boekte hij verschillende en voor een deel slechts tijdelijke successen, evenals in Afrika en Azië. Deze derde golf bereikte zijn hoogtepunt in 1989 – nu deden zich over de hele wereld tal van regimewisselingen voor. Er ontstonden nieuwe democratieën, meestal echter in de vorm van systemen die we hoogstens als tekortschietende democratieën kunnen typeren. Of zij in staat zullen blijken zich te consolideren is tot op de dag van vandaag onzeker.
1989 is net zo’n markante cesuur in de wereldpolitiek gebleken als 1789. Binnen een paar maanden verdwenen communistische dictaturen van de aardbodem, schijnbaar onaantastbare machtsstructuren verkruimelden als vermolmd houtwerk. Het symbool voor de opdeling van de wereld in twee blokken was de gesloten Brandenburger Tor in Berlijn geweest, de opening daarvan en de val van de Muur symboliseerden de overgang naar een nieuwe tijd. Wat zich in het tijdsbestek van een paar maanden afspeelde, was niets minder dan een revolutie in het mondiale politieke landschap. Tot 1945 was Europa het slagveld van de wereldgeschiedenis. Dat daarna het continent van het geweld tot bedaren kwam, is de verdienste van de Europese eenwording, de steeds nauwere samenwerking tussen de Europese volken. Dit proces, dat in 1949 begon met de oprichting van de Raad van Europa, mondde in 1993 met het Verdrag van Maastricht uit in de Europese Unie. Het streven was en is gericht op meer integratie op politiek, economisch, juridisch en ook militair gebied. De Europese eenwording is het verbazingwekkendste en grootste succesverhaal van de tweede helft van de twintigste eeuw en heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de democratisering van ons werelddeel.