De domesticatie van de hond vond plaats in Azië. Dat blijkt uit een analyse van fossiel DNA afkomstig van wolven uit de ijstijd. Ook in het nabije Oosten werden wellicht wolven gedomesticeerd.
De domesticatie van de wolf, en het ontstaan van de hond, blijft veel vragen oproepen. 'Het is een van de grote mysteries in de geschiedenis van de mens,' aldus Anders Bergström, geneticus verbonden aan Francis Crick Institute te Londen. 'In veel opzichten gaat het om een unieke gebeurtenis. De domesticatie van andere dieren gebeurde tijdens het ontstaan van de landouw of later, maar de hond – toch een roofdier – houdt ons al gezelschap sinds de ijstijd, toen de mens nog als jagers-verzamelaar leefde. We vermoeden dat het proces zich afspeelde tussen dertigduizend en vijftienduizend jaar geleden. Waar de geografische wortels van de hond liggen is echter onduidelijk.'
Dubbele domesticatie
Eerdere studies naar de domesticatie van de wolf baseerden zich vaak op genetisch materiaal van hedendaagse wolven. Het achterliggend idee is dat een vergelijking tussen het genoom van honden en die wolven meer kan vertellen over het ontstaan van de hond. De locatie van wolvenpopulaties die genetisch het meest overeenkomen met de hond zou een indicatie kunnen geven over de plaats waar domesticatie initieel plaatsvond.
Die aanpak leverde echter maar weinig resultaat op, aldus Bergström. 'Ook wolven zijn geëvolueerd sinds de periode van domesticatie. Misschien stierf de populatie waaruit de hond voorkwam uit, of ging ze op in andere groepen. Hedendaags DNA van wolven gaat ons geen antwoorden bieden, vandaar onze keuze om met fossiel genetisch materiaal van wolven te werken. Het biedt een venster naar het verleden.'
Bergström en zijn team analyseerden 72 stalen fossiel DNA uit Europa, Azië en Alaska en vergeleken de genetische informatie met die van honden vandaag. 'Daaruit bleek dat het DNA van honden meer overeenkomsten vertoont met fossiel DNA van wolven uit Azië. Ons inziens moet de eerste domesticatie van wolven zich in het Oosten hebben afgespeeld. Waar precies weten we niet, want van veel locaties hebben we geen fossiel DNA.'
Toch vertoonde het genoom van sommige honden overeenkomsten met fossiel DNA van wolven uit het Midden-Oosten en Europa. 'Dat zou niet zo zijn als alle honden dezelfde afkomst delen,' verduidelijkt Bergström. 'We vermoeden dat er minstens één andere wolvenpopulatie bijdroeg aan het ontstaan van de hond, voornamelijk aan die van honden uit Afrika en het nabije Oosten, en in mindere mate uit het zuiden van Europa. Honden hebben mogelijk dus een dubbele oorsprong.'
Het onderzoek van Bergström en zijn team biedt geen uitsluitsel over waar en wanneer de domesticatie van de hond precies gebeurde, maar is wel een belangrijke stap. 'Het stelt ons in staat bepaalde regio's uit te sluiten als mogelijke oorsprong van de hond. De stalen fossiel DNA die wij onderzochten komen uit Europa, Siberië en Alaska, en we denken dat de eerste domesticatie dus niet in die regio's plaatsvond. Fossiel DNA uit andere delen van de wereld kan het beeld scherper stellen. Dat wordt een uitdaging, want DNA in beenderen wordt minder goed bewaard in een warmer klimaat.'
Nauw verwantschap
Bergström keek niet enkel naar de domesticatie van de hond. De analyse van fossiel DNA van wolven vertelt ook veel over de evolutie van de wolf zelf. 'Het materiaal omspant een periode van honderdduizend jaar en laat ons toe de evolutie van wolven te volgen van de ijstijd tot vandaag. Wolven uit de ijstijd blijken genetisch verrassend nauw met elkaar verwant, en dat van Europa tot Alaska. Populaties moeten voortdurend in beweging geweest zijn.'
Daarnaast liet het fossiel DNA ook toe om mutaties en hun verspreiding in de wolvenpopulatie in kaart te brengen. 'Een verandering in het gen dat medeverantwoordelijk is voor de vorm van de schedel verspreidde zo'n veertig- en dertigduizend jaar geleden zich relatief snel. Dat kan een antwoord geweest zijn op nieuwe prooien of jachtmethodes als gevolg van veranderingen aan het einde van de ijstijd.’
'Die genetische overeenkomsten als gevolg van een grote mobiliteit zorgden ervoor dat gunstige mutaties zich snel door de globale populatie verspreidden. Andere roofdieren uit de ijstijd, zoals holenberen, leefden in meer geïsoleerde populaties. Daarom konden ze zich minder makkelijk aanpassen aan de dramatische klimaatsveranderingen aan het einde van de ijstijd. Ze haalden het niet, terwijl de wolf zich wel wist te handhaven.'