Op de Wereldtentoonstelling van 1894 werden 144 Congolezen in een namaakdorp te kijk gezet. De geënsceneerde mensenzoo moest het contrast benadrukken tussen de Afrikaanse primitiviteit en de Europese superioriteit. Maar achter de stereotiepe koloniale propaganda ging een menselijke tragedie schuil.
De Eiffeltoren in Parijs en het Atomium in Brussel zijn iconische overblijfselen van Wereldtentoonstellingen. De voorbije decennia nam hun frequentie af en is de organisatie aan strenge regels gebonden. Maar op het einde van de negentiende eeuw ontstond een wildgroei aan grootschalige expo’s. Het jonge België, dat zich sterk industrieel had ontwikkeld, liet zich niet onbetuigd. Havenstad Antwerpen organiseerde er op korte tijd twee, in 1885 en 1894.
De Wereldtentoonstellingen in Antwerpen waren een uitgelezen campagnemiddel om het koloniale project van Leopold II in de verf te zetten en de investeerders warm te maken. In 1894 werden 144 Congolezen naar Antwerpen verscheept, tegenover twaalf een klein decennium eerder. Ze werden getoond in een fictief dorp voor het Museum voor Schone Kunsten, zelf verbleven ze in gereconstrueerde hutten op het expoterrein en in barakken aan de Brialmontvesting. Ze bootsten het dagelijkse leven na door met kano’s te roeien, muziekinstrumenten te bespelen en ijzer te bewerken.
‘Authentieke’ objecten
De tentoonstelling bleek als show een groot succes. Veel belangstelling ging uit naar de vertegenwoordigers van de Bangala-groep vanwege hun littekenpatronen op gezicht en lichaam. De vrouwen, vaak enkel gekleed in een lendendoek, konden als tentoonstellingsobject op veel belangstelling rekenen. Gefascineerde wetenschappers fotografeerden hen ook naakt, nadat ze met hun meetinstrument een soort landkaart van hun lichaam hadden gemaakt. De vrouwen zelf waren allerminst enthousiast over die behandeling, wat zich duidelijk op de foto’s liet merken. Het publiek kon dat weinig deren, het was verrukt over de ‘authenticiteit’.
Maar achter het hele showgebeuren ging een grote tragedie schuil. Die was weken eerder begonnen, bij de lange boottocht vanuit Congo naar Antwerpen. Om te achterhalen wat er exact gebeurd is – een voetnoot in eerdere publicaties –, was archiefonderzoek nodig.
In het Registerboek van het Antwerpse ziekenhuis Stuivenberg stootten we op de namen van 44 zieke Congolezen, van wie er acht overleden, met beschrijving van hun ziekte en de kosten voor hun verzorging. Door verder onderzoek van twee Antwerpse begraafplaatsen, oude kaarten en luchtfoto’s konden we de laatste rustplaats van de acht achterhalen.
Baby met bronchitis en mazelen
Reeds op de boot uit Congo werden twee mannen ziek. Op de dag van aankomst in Antwerpen, op 12 mei 1894, stierf de twintigjarige Bitio in het ingangsgebouw van het Stuivenbergziekenhuis. Minder dan een dag later was de 24-jarige Sabo hetzelfde lot beschoren. Dysenterie had geleid tot extreme verzwakking.
De volgende weken werden nog eens vijftien patiënten, mannen en vrouwen, met dezelfde symptomen in het ziekenhuis opgenomen. Drie van hen overleden. Het gebrek aan weerstand tegen onbekende ziektekiemen eiste ook zijn tol. Na twee weken doken problemen op met de luchtwegen. Negentien mensen leden aan bronchitis of longontsteking. Een baby had bronchitis en mazelen. Eén man overleed aan een dubbele longontsteking. Een andere man stierf aan hartfalen.
Letterlijk en figuurlijk in scène gezet. De Congolezen demonstreren metaalbewerking voor een geschilderd landschap (boven) of poseren voor propagandafoto’s (onder).
De organisatie zocht de oorzaak ook in de gebrekkige hygiëne in het namaakdorp, waar mensen en dieren op een veel kleinere oppervlakte dan in het thuisland samenleefden. In de apotheek aan de Schoenmarkt werden, naast ‘vin aromatique’, ook tientallen liters ontsmettingsmiddel aangekocht.
Nog eens acht mannen en vrouwen werden voor een korte tijd overgebracht naar het Sint-Elisabethziekenhuis voor oogheelkundige verzorging. Trachoom en parasitaire aandoeningen van de ogen waren in Centraal-Afrika veelvoorkomend. Ook vandaag nog.
Van die grote groep van overwegend jonge mensen waren er in enkele maanden tijd dus acht mannen overleden (zie kaderstuk). Binnen een vergelijkbare Belgische populatie en in die tijdspanne was dat ook toen buiten alle verhouding. De lichamelijke overblijfselen werden aanvankelijk naar de begraafplaats op het Kiel gebracht. Hun laatste rustplaats nu is een massagraf op het Schoonselhof. Deze slachtoffers verdwenen uit het collectieve geheugen. Tot nu.
Bitio (Mobati), 20 jaar, gestorven op 12 mei 1894
Sabo (Sandé), 24 jaar, gestorven op 13 mei 1894
Isokoyé (Wangata), 31 jaar, gestorven op 22 mei 1894
Manguesse (Wangata), 18 jaar, gestorven op 28 mei 1894
Monguene (Wangata), 18 jaar, gestorven op 28 mei 1894
Binda (Boma), 25 jaar, gestorven op 16 juni 1894
Mangwanda (Songo), 17 jaar, gestorven op 22 juni 1894
Pezo (Boma), 18 jaar, gestorven op 9 juli 1894
Dit artikel is een bewerkt excerpt van het hoofdstuk ‘De vergeten tragedie van 1894’ uit de catalogus 100x Congo (red. Els De Palmenaer).