Onderscheiden worden met de Nobelprijs voor een grote medische doorbraak, dat moet toch een garantie zijn op gedegen voorafgaande research in optimale wetenschappelijke omstandigheden? Niet noodzakelijk, zo blijkt.
De wetenschap is een maatschappelijk deelgebied waarin de mantel der liefde na de Tweede Wereldoorlog wel heel nadrukkelijk gehanteerd wordt. Een vergeving van alle zonden in opportunistische naam van het eigen geopolitieke en economische belang, met Wernher von Braun en een hele rist andere nazi-raketwetenschappers als ultieme voorbeeld. Veel minder bekend is het verhaal van Shiro Ishii (1892-1959). De Japanse dokter Mengele, zeg maar.
Forssmann deed zes levensgevaarlijke experimenten op zichzelf
Van bij het begin van de oorlog in het Verre Oosten, met de Japanse annexatie van Mantsjoerije in 1932 tot het officiële einde van WO II in 1945 staat hij aan het hoofd van de zogenoemde ‘Eenheid 731’. Officieel een onderafdeling van het Bureau van Waterzuivering dat cholera moet voorkomen en bestrijden, maar in werkelijkheid een geheime divisie van het leger die biologische wapens ontwikkelt. Inclusief tests op gevangengenomen mannen, vrouwen en kinderen in een door Ishii persoonlijk uitgetekend en geleid onderzoekscentrum in Pingfang, het Auschwitz van China.
Cholera, miltvuur, builenpest, salmonella, tyfus, tetanus, brucellose, botulisme, gangreen, malaria, pokken… Welke combinaties zijn het dodelijkst, en wat zijn de gevolgen op de diverse organen? Ishii onderzoekt het onder meer door die organen zonder verdoving te laten verwijderen bij proefpersonen. Ook in Japan zelf voert zijn Eenheid 731 gruwelexperimenten uit. Zo wordt in het departement-Anatomie van de Kiyushu-universiteit in Fukuoka een volledige vivisectie uitgevoerd op acht krijgsgevangen Amerikaanse soldaten. Zonder enige anesthesie. Ishii’s wetenschappelijke beulsknechten verwijderen het ene orgaan na het andere en noteren de effecten op hun slachtoffers, alsof het om een auto gaat waarvan men nagaat hoe lang de motor blijft draaien als men hen demonteert.
Wraakroepend, en dat geldt op een andere manier ook voor wat er met Ishii en de andere verantwoordelijken gebeurt na de oorlog. Een aantal van hen wordt gevangen genomen door de Russen. In 1949 worden ze veroordeeld tot vijfentwintig jaar opsluiting in een werkkamp, maar zeven jaar later al mogen ze terugkeren naar Japan. Een officiële bevestiging is er nooit gekomen, maar nogal wat historici zijn ervan overtuigd dat ze hun vrijheid afgekocht hebben met de resultaten van hun onderzoeken. Ishii zelf belandt in de handen van de Amerikanen, die hem overbrengen naar Fort Derick. Deze legerbasis in Frederick (Maryland) is sinds 1943 het hoofdkwartier van het onderzoek naar biologische wapens. Het vervolg is top secret maar het laat zich raden. Het zegt hoe dan ook veel dat Ishii nooit veroordeeld is en in 1959 als een vrij man overlijdt.
Drie jaar voordien, in 1956, kraait er ook nauwelijks een haan naar het oorlogsverleden van Werner Theodor Otto Forssmann (1904-1979), wanneer hij samen met André Frédéric Cournand en Dickinson W. Richards de Nobelprijs voor Geneeskunde krijgt.
Doktersromannetje in het echt
Toegegeven, het oorlogsverleden van de Duitse medicus weegt een heel stuk minder zwaar dan dat van Ishii en V2-verantwoordelijke Von Braun. Maar er is geen ontkennen aan dat Forssmann van 1932 tot 1945 lid is van de nazipartij en dat hij als dokter aan het front opgeklommen is tot de rang van majoor. Hij komt na de oorlog al snel vrij uit het Amerikaans krijgsgevangenkamp waarin hij opgesloten is, maar zijn academische carrière lijkt voorgoed voorbij. De man die in 1929 afstudeerde aan de Friedrich-Wilhelms-Universität (de huidige Humboldtuniversiteit) met een scriptie over de behandeling van pernicieuze anemie trekt zich terug in een stadje in het Zwarte Woud. Eerst als houthakker, daarna als huisarts en vervolgens als uroloog. Een almaar dikkere laag stof bedekt zijn even spraakmakende als sensationele experiment uit 1929, waarvan niemand op dat moment kan vermoeden dat het de weg heeft geplaveid naar een Nobelprijs: ‘Voor het aantonen hoe een katheter kan worden ingebracht in het hart, en het bestuderen van meerdere hartaandoeningen.’
Forssmann werkt in die vooroorlogse jaren als cardioloog in het Auguste-Viktoria-Heim in Eberswalde. Een ziekenhuis dat vandaag nog steeds bestaat en in het kielzog van zijn Nobelprijs omgedoopt is tot het Werner-Forssmann-Krankenhaus, maar dat terzijde. Het ziet er niet echt bijzonder uit, wat hij doet: bij een proefpersoon nagaan of je met een katheter via een ader in een arm tot in het hart kunt geraken. Dat Forssmann een uitdrukkelijk verbod van zijn oversten negeert, is ook niet echt uitzonderlijk, en wel meer experimenten gieren in de praktijk gigantisch uit de klauwen. Het punt is echter dat onderzoeker en proefpersoon een en dezelfde zijn. Forssmann voert het experiment namelijk uit bij zichzelf, met groot gevaar voor eigen leven. En dan zijn we er nog niet, want hij gooit er ook nog een rocambolesk snuifje misleiding overheen, en er loert misschien wel enige romantiek om de hoek.
Forssmann wil absoluut dat chirurgisch verpleegkundige Gerda Ditzen hem assisteert. Of het iets te maken heeft met het zo vaak onterecht opgediste cliché van de verliefde verpleegster is onduidelijk, maar zij wil Forssmann enkel en alleen bijstaan op één voorwaarde. Een onversneden altruïstische voorwaarde: als hij zijn experiment op háár uitvoert. Waarna het helemaal de allure krijgt van een doktersroman, maar dan met een kinky randje en in het echt. Forssmann snoert Ditzen in op de operatietafel, ontsmet haar arm met iodine en laat haar in de waan dat hij haar zo meteen plaatselijk zal verdoven. Met zijn rug naar haar toe doet hij dat in een hoek van de operatiekamer bij zichzelf, hij maakt een ader in een van zijn armen open en schuift de katheter in de richting van zijn hart. Wanneer hij tot aan zijn schouder is geraakt, draait hij zich om, hij gaat naar Ditzen, maakt haar los en zegt: ‘So, geschafft.’
‘Ze was razend!’ blikt hij er later op terug bij New York Times-journalist en gediplomeerd arts Lawrence K. Altman (Who Goes First? – The Story of Self-Experimentation in Medicine, 1998). ‘Ik zei haar dat ze kalm moest blijven, en vroeg haar er een zakdoek om te binden en een technicus van de röntgenafdeling op te roepen. Samen gingen we de trap af naar die afdeling, die zich in de kelder bevond.’ Daar gaat Forssmann achter het toen voor dat soort onderzoek gebruikte fluoroscopisch X-stralenscherm staan. Hij vraagt Ditzen, die aan de andere kant staat, een spiegel op te houden zodat hij zelf kan zien waar de katheter zich precies bevindt. Forssmann gaat door en volgt in de spiegel hoe hij die almaar dichter bij zijn hart brengt.
En dan volgt een nieuwe coup de théâtre.
Kleine prijs voor een grote Prijs
Forssmann en Ditzen hebben niet gemerkt dat de technicus stilletjes de kamer is uitgeslopen. Plots is hij terug, en niet alleen. Afdelingshoofd dokter Romeis is erbij, en zodra die bekomen is van de totale verbijstering bij wat hij ziet, gaat hij helemaal door het lint. Forssmann: ‘Hij probeerde de katheter uit mijn arm te trekken. Ik weerde hem af terwijl ik riep: “Nein, nein! Ik moet helemaal tot aan mijn hart geraken.” Ik trapte hem keihard tegen zijn schenen, en terwijl hij ineenkromp van de pijn duwde ik door tot ik in de spiegel zag dat het uiterste puntje van de katheter zijn doel bereikt had. “Foto! Maak een foto! Nu!” schreeuwde ik de technicus toe, want ik moest en zou een tastbaar bewijs hebben van het slagen van mijn experiment.’
Na een lange reeks verwikkelingen en discussies slaagt Forssmann erin toestemming te krijgen om door te gaan met zijn onderzoek. Nog steeds met zichzelf als proefpersoon, en in de daaropvolgende vier weken waagt hij tot vijf keer toe zijn leven. Het loopt als bij wonder goed af, en op 13 september 1929 publiceert hij in het toonaangevende vakblad Klinische Wochenschrift een artikel over het gebruik van katheters dat de medische geschiedenis een nieuw zetje geeft. Maar het heeft ook een opmerkelijk neveneffect. Het brengt de pers op het spoor van zijn sensationele verhaal en een Berlijnse krant biedt hem, omgerekend naar vandaag, 5000 euro voor de röntgenfoto’s. Forssmann weigert, maar de ontstane commotie breekt hem in de daaropvolgende jaren alsnog zuur op.
Zijn levensgevaarlijke experimenten hebben een smet geworpen op zijn blazoen. Een man met een reputatie, en die duwt hem bij het ene ziekenhuis na het andere richting uitgang. In 1933 geeft Forssmann noodgedwongen de brui een de cardiologie en hij schoolt zich om tot uroloog. Twaalf jaar later stuiten Cournand en Richards op zijn artikel in Klinische Wochenschrift. Ze bouwen verder op zijn bevindingen en verfijnen de door hem gebruikte techniek. De weg naar de gedeelde Nobelprijs ligt open.
Maagzweren en raketten
Forssmann is niet de enige Nobelprijswinnaar die zichzelf als proefpersoon heeft gebruikt. En nee, we moeten daarvoor niet terug naar de vorige eeuw of naar een nog verdere prehistorie. In 2005 worden patholoog John Robin Warren (1937-…) en klinisch microbioloog Barry James Marshall (1951-…) de Geneeskundelaureaten: ‘Voor de ontdekking van de bacterie Helicobacter pylori en de rol hiervan bij gastritis en maagzweren.’ Tot dan ging de medische wereld er overwegend van uit dat die het gevolg waren van externe factoren as stress en voeding. Niet dus, en de twee Australische onderzoekers hebben hun vaststellingen bij proefpersonen op een letterlijk onsmakelijke manier gedubbelcheckt. De aan zijn maag kerngezonde Marshall heeft een vloeistof opgedronken met daarin Helicobacter pylori-specimen die gerecupereerd waren bij maagzweerlijders. Hij kreeg – quod erat demonstrandum maar ook wel ad nauseam – prompt last van gastritis, misselijkheid, braakneigingen en halitose. Een kleine prijs voor een grote Prijs, zeker?Andere medici kiezen heel andere paden dan operatiezalen en geneeskundelabs om zichzelf aan experimenten te onderwerpen. John Paul Stapp (1910-1999) bijvoorbeeld, arts van opleiding en kolonel-flight surgeon bij de Amerikaanse luchtmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij verdiept zich in de effecten op het menselijk lichaam van extreem versnellen en afremmen, zoals dat in de cockpit van supersonische gevechtsvliegtuigen gebeurt. In niet minder dan 28 experimenten stelt hij zichzelf bloot aan G-krachten die ver boven de op dat moment fataal geachte bovengrens liggen. 35G bijvoorbeeld, in een soortement raket op een treinspoor in een testlabo, terwijl men ervan uitging dat een mens onmogelijk 18G kon overleven.
In 1954 flitst Stapp zich naar de bijnaam The Fastest Man on Earth door vanuit stilstand in vijf seconden naar 632 mijl per uur te gaan. Omgerekend meer dan duizend kilometer per uur, om dan met een dead stop in amper 1,4 seconde weer tot stilstand te komen. De eenmalige klap is vergelijkbaar met 18 keer met een auto die aan 80 per uur frontaal tegen een muur knallen. ‘Het voelde als in de rug aangereden worden door een vrachttrein,’ zegt Stapp er later zelf over. Hij hield er een tijdelijke blindheid aan over, want zijn oogbollen waren zo hard vooruit geschoten dat ze net niet uit hun kassen gevlogen waren.
Van efedrine naar tandpasta
Tot slot is er nog Robert E. Cornish (1903-1963). Het feit dat hij in 1935 zichzelf speelt in de Hollywoodfilm Life Returns over een dokter die zijn dode hond weer tot leven wekt, lijkt een veeg voorteken van zijn wetenschappelijk soortelijk gewicht. Net zoals zijn eerste onderzoeksprojecten, want een experimentele zoektocht naar contactlenzen om onder water de krant te kunnen lezen… Maar dan geraakt hij, zoals wel meer tijdgenoten, in de ban van de vraag of doden weer tot leven kunnen worden gewekt.
Geen voorbereidende proefnemingen met dieren voor Cornish, hij besluit het meteen op mensen uit te proberen. Hij ontwerpt begin jaren dertig een apparaat dat vergelijkbaar is met de ja-knikkers waarmee in Amerika vandaag nog steeds petroleum uit de grond wordt gepompt. Het moet zijn overleden proefpersonen nieuw bloed en dus nieuw leven inblazen. Hij test het bij slachtoffers van een hartaanval, verdrinking, elektrocutie… Tevergeefs, en Cornish richt zich dan toch ook maar op honden.
Cornish doodt ze door verstikking, gooit zijn machine in de strijd en na een paar pogingen lukt het hem in 1934 en 1935 twee proefdieren uit de dood terug te halen. Lazarus IV en V, naar de bijbelse figuur die door Christus weer tot leven werd gewekt. Het verschil is echter dat die Lazarus doodziek was en gezond weer opstond. De twee honden hebben onder meer ernstige hersenbeschadiging opgelopen, en moeten uiteindelijk uit hun lijden worden verlost. Maar een medische maat voor niets is het niet, want Cornish heeft zijn primitieve bloedtransfusiemethode gecombineerd met een baanbrekend gebruik van onder meer efedrine (adrenaline) en bloedverdunners.
Maar dan neemt zijn onderzoek een nieuwe bizarre bocht. Cornish denkt er opnieuw aan experimenten op mensen uit te voeren en krijgt die mogelijkheid op een schoteltje aangeboden. In de vorm van een brief van Thomas McMonigle, een in 1947 ter dood veroordeelde moordenaar die in de San Quentingevangenis op zijn executie wacht: ‘Ik wil mijn lichaam ter beschikking stellen van de wetenschap. U mag proberen het na mijn terechtstelling weer tot leven te wekken.’
Cornish rekent zich alvast rijk, maar net iets te voorbarig. Justitie grijpt in omdat er een probleem dreigt. Een grondwettelijke kwestie, zelfs. De zogenoemde ‘Double Jeopardy Clause’ in het Vijfde Amendement bepaalt namelijk dat men geen twee keer kan veroordeeld en bestraft worden voor hetzelfde misdrijf. Met andere woorden: mocht het experiment slagen, dan zou McMonigle vrijgelaten moeten worden. En dat zou dan weer een politiek probleem worden, want hij is veroordeeld voor de ontvoering van en de moord op een 14-jarig meisje.
McMonigle wordt uiteindelijk geëxecuteerd in de gaskamer en Robert E. Cornish verdwijnt langzaam maar zeker in de coulissen van de wetenschap. Zijn laatste levensjaren wijdt hij aan het ontwikkelen van een eigen merk tandpasta. Dr Cornish’s Tooth Power haalt echter nooit de winkelrekken want het wordt afgekeurd wegens gevaarlijk voor de gezondheid.