In februari 1968 zetten één foto, één veldslag en de televisie alles op zijn kop in de Vietnamoorlog. Hoe kan dat, een supermacht die klappen krijgt van een militaire dwerg? ‘Het Amerikaanse leger zat vol zondagssoldaten’, stelt professor Luc De Vos (Koninklijke Militaire School), vijftig jaar later.
In februari 1968 valt de regering-Vanden Boeynants over een van de meest iconische strijdkreten en kwesties in onze nationale geschiedenis: ‘Leuven Vlaams!’ De rest van de wereld ligt daar verder uiteraard niet wakker van. Die kijkt met groeiende ongerustheid en ergernis naar wat er in Zuidoost-Azië aan het gebeuren is. De Vietnamoorlog wordt definitief een heet hangijzer en een splijtzwam.
Natuurlijk was napalm een verschrikking, maar het was nu eenmaal een wapen, in een tijd dat er nog geen precisiewapens waren. Wat de anderen deden, was ook meer dan vuil
Saigon, 1 februari 1968. Zuid-Vietnamese soldaten kijken toe hoe een man - hun bevelhebber in burgerkleren, blijkt later - uiterlijk onbewogen een pistool richt op de slaap van een geboeide gevangene. Vietcongstrijder Nguyen Van Lem weet dat hij gaat sterven, generaal Nguyen Ngọc Loan spant de haan van zijn revolver en Associated Press-fotojournalist Eddie Adams drukt op de sluiterknop.
Het levert Adams later de Pulitzer Prize en een World Press Photo Award op, maar op het moment zelf is het vooral een hartverkillende samenvatting van de situatie in de Vietnamoorlog zoals die onverbloemd binnenkomt in de Amerikaanse huiskamers. Zonder dat iemand de doorslaggevende ommekeer in de gaten had, zorgen de media er sinds begin 1968 voor dat de illusie van een conflict ver van huis en een zeker lijkende overwinning plaatsmaken voor verwarring en twijfel.
‘What the hell is going on?’ om het met Walter Cronkite te zeggen. ‘Wat is er in godsnaam aan de hand? Ik dacht dat we de oorlog aan het winnen waren.’ Zo vertaalt de immens populaire en door iedereen als uiterst betrouwbaar geziene nieuwslezer Walter Cronkite dat gevoel voor miljoenen Amerikanen in zijn avondjournaal. Jarenlang kwamen de soldaten nog hoopvol terug van hun tours of duty. Ze hadden zich welkom gevoeld, ze waren ervan overtuigd dat ze goed werk leverden, vóór en mét de plaatselijke bevolking. Maar sinds begin 1968 is dat helemaal omgeslagen, in het kielzog van confronterende feiten en beelden van dood en vernietiging.
Tet-offensief
‘Het waren natuurlijk onze jongens niet, die in Vietnam gingen vechten’, zegt professor Luc De Vos, toen onderluitenant en student aan de Militaire School, later hoofd van het Departement Conflictstudies op diezelfde academie. ‘Dus was het normaal dat er in Amerika veel meer ongerustheid was dan hier, na het zien van de oorlogsbeelden. We zagen uiteraard ook die beroemde foto van dat naakte meisje dat huilend wegliep na een napalmaanval en er was dat beeld van die officier die een gevangene een pistool tegen de slaap hield en hem neerknalde, maar dat bleven uitzonderingen. Je weet ook niet wat zo’n officier beleefd heeft. Wij zagen wel de executie, maar niet wat eraan voorafging. Misschien was zijn hele familie net voordien uitgemoord.’
Eind januari verklaart de Amerikaanse opperbevelhebber in Vietnam, generaal William C. Westmoreland, met veel aplomb: ‘Er is licht aan het einde van de tunnel.’ Lees: we zijn aan de winnende hand. En net dan, op de voorlaatste dag van de maand, zet de Vietcong - het door het communistische Noord-Vietnam gesteunde ondergrondse leger - een aanval in die alles verandert: het Tet-offensief, genoemd naar een plaatselijke nationale feestdag waarop doorgaans een soort kerstbestand geldt.
De Amerikanen zijn compleet verrast als daarbij tienduizenden militaire uitkijkposten, kazernes, politiekantoren en overheidsgebouwen bestormd worden. Ze slaan snel en keihard terug en louter militair bekeken komen ze in juni 1968 als winnaar uit de Tet-strijd. Moreel is het echter een nederlaag met grote gevolgen. ‘Tet zorgde ervoor dat de media zich tegen de oorlog keerden’, vat een werkgroep van Amerikaanse historici van drie universiteiten (Houston, North Carolina en Purdue) het later samen. ‘Het bracht de almaar grotere ongeloofwaardigheid van de officiële berichtgeving aan het licht. De Amerikanen begonnen zich af te vragen hoe hun land zich het best uit de oorlog kon terugtrekken.’
Bij de soldaten in Vietnam domineren na Tet permanente paranoia en angst. ‘De Vietcong is overal en tegelijkertijd, zoals een kankergezwel’, schreeuwt een van hen zijn wanhoop in 1968 al uit. Sommigen vluchten in drugs en seks. Voor zijn vorig jaar verschenen boek Hue 1968 - A turning point of the American War in Vietnam zocht oorlogsjournalist Mark Bowden een aantal Vietnamveteranen op. Het verhaal van een van hen vat de omslag in moraal en moreel schrijnend samen. De ex-soldaat vertelt, verteerd door schaamtegevoelens, hoe hij en zijn hele team zich door een uitgehongerde Vietnamese vrouw lieten bevredigen in ruil voor een noodrantsoen. Vóór zijn vertrek had diezelfde soldaat in zijn schoolkrant nog geschreven: ‘Welke zaak kan nobeler zijn om voor te sterven dan het verdedigen van de vrijheid?’
‘Zondagssoldaten’
Andere Amerikanen verliezen zich in geestdodende gruwel, met het bloedbad in het dorpje My Lai als ultieme symbool. Tijdens hun tegenoffensief schakelen Amerikaanse militairen daar onder leiding van luitenant William Calley 122 Vietcongstrijders uit. Althans, naar eigen zeggen. Goed een half jaar later komt aan het licht dat ze in werkelijkheid minstens vijfhonderd weerloze burgers hebben afgeslacht, onder wie vrouwen, kinderen en zelfs baby’s.
Het liep mis omdat Amerika’s Battlestar Galactica-achtige militaire macht niet gepaard bleek te gaan met een begeleidende, duurzame politieke oplossing
My Lai vormt een keerpunt: Amerikaanse burgers keren zich af van hun regering, de eerste dienstweigeraars duiken op en de media worden uitermate kritisch voor de legerleiding en de regering. In september 1969 wordt Calley, hij is intussen cynisch genoeg gepromoveerd tot kapitein, beschuldigd van meervoudige moord en twee jaar later veroordeeld tot levenslang. President Nixon gelast zijn vrijlating, in hoger beroep wordt de veroordeling teruggebracht tot tien jaar huisarrest en in 1974 is Calley weer een vrij man. De vijfentwintig andere militairen die in staat van beschuldiging werden gesteld, worden vrijgesproken.
Op het moment van het bloedbad in My Lai is bevelvoerend officier Calley amper 24 jaar. Luc De Vos: ‘Zijn verhaal is dramatisch. Hij valt in panne met zijn auto, heeft geen geld om de waterpomp te laten herstellen, heeft geen job en ziet als enige uitkomst: het leger. Hij krijgt er een minimale intellectuele opleiding en na een paar maanden zetten ze hem aan het hoofd van een peloton van dertig, veertig jonge militairen. Dan krijg je dit soort toestanden. Officier zijn is een stiel, een moeilijke stiel. Een peloton van dienstplichtigen bevelen is moeilijker dan college geven aan een universiteit, zeg ik altijd. Een officier moet goed gevormd zijn. Je kunt die niet in enkele maanden klaarstomen. Een bakvis moet je niet naar de oorlog sturen. Die is daar niet voor opgeleid en die moet je niet zo’n grote verantwoordelijkheid geven.’
De Vos licht het toe vanuit zijn eigen legerervaring. ‘Wij kregen járen opleiding en werden in allerlei stresssituaties gebracht. En na die vierenhalf jaar kregen we dan nog eens één jaar specifieke opleiding. Amerika had een relatief klein professioneel leger, dat tijdens de Vietnamoorlog werd opgeblazen als een kikker. Maar als je daarin prikt, is het gedaan. Het werd geleid door officieren die onvoldoende gevormd waren. Hier en daar zat een Westpointer (in West Point, in de staat New York, bevindt zich de oudste Amerikaanse militaire academie; gdv&fvl), de rest waren mensen die ze snel gerekruteerd hadden aan de unief. Dat waren zondagssoldaten. Het Amerikaanse leger zat er vol van. En wie wel goed opgeleid was, verging in die zee van onkunde. Een voorbeeld van hoe het niet moest. Zo goed als ze op het einde van de Tweede Wereldoorlog de intocht in Europa hadden voorbereid, zo slecht hadden ze zich voorbereid op Vietnam.’
Vredesduif JFK?
Zowel in 1968 als vandaag lijkt het alsof de Vietnamoorlog een louter Amerikaanse aangelegenheid is die zich exclusief in de jaren 60 en 70 afspeelt. Met als hoofdrolspeler en baarlijke duivel president Lyndon B. Johnson, die duizenden dienstplichtigen de dood heeft ingestuurd in een kruistocht tegen het communisme. ‘Johnson moordenaar!’ is een vaste slogan bij zowat elke manifestatie tegen de oorlog, waar ook ter wereld. Nogal wat mensen denken, zowel toen als vandaag, dat het heel anders zou gelopen zijn als zijn voorganger John F. Kennedy niet vermoord was in 1963. Een illusie, bewijzen de historische feiten.
De academische werkgroep van drie Amerikaanse universiteiten vat het zo samen: ‘Johnson zette de politiek van Kennedy voort, Kennedy die van Eisenhower, Eisenhower die van Truman en die deed wat Roosevelt volgens hem zou hebben gedaan.’ Het conflict sluimert, met andere woorden, al veel langer. Het gaat zelfs terug tot het einde van de Tweede Wereldoorlog en de opdeling van de wereld in kapitalistische en communistische blokken.
Kennedy liegt vervolgens niet helemaal wanneer hij volhoudt dat hij geen gevechtstroepen naar Vietnam stuurt, maar het is niet meer dan een semantisch slimmigheidje. De waarheid zit in de nuance die hij eraan toevoegt: ‘Gevechtstroepen in de gebruikelijke betekenis van die term.’ Onder zijn presidentschap is er wel degelijk al een concrete Amerikaanse ondersteuning van het Zuid-Vietnamese leger. Op het moment waarop JFK wordt vermoord, zijn er zo’n 16.000 Amerikaanse zogeheten militaire adviseurs actief, en het is ook onder Kennedy dat het extreem kankerverwekkende ontbladeringsmiddel Agent Orange wordt ingezet.
Ook Luc De Vos wijst met de vinger naar Kennedy. Hij noemt hem zelfs dé grote schuldige. ‘Je mag dat bijna niet zeggen, want het is een iconisch figuur, maar Kennedy reageerde heel amateuristisch op de escalatie van het conflict. Hij had de mensen in Vietnam een perspectief moeten geven op een serieuze onafhankelijkheid, maar dat deed hij niet. De Amerikanen trokken zich terug in hun kampen, hadden nauwelijks contact met de plaatselijke bevolking. En dan waren er nog die sekstoestanden: dodelijk voor het imago. De militairen hadden alle denkbare ziektes. Allemáál. Ze begrépen die Aziaten ook niet. Ze dachten dat ze het wel even zouden oplossen, zoals in de Koreaanse Oorlog. Ze rekenden ook op hun getalsterkte, maar in dit soort situaties is small soms beter dan big. Wat goede militairen weten: onderschat nooit je tegenstander. Vooral als die tegenstander bereid is om álles te geven voor zijn aspiraties. En als die dan ook nog eens onzichtbaar is. Dat kun je een beetje vergelijken met IS vandaag.’
En de manier van oorlog voeren van de Amerikanen in Vietnam? ‘Natuurlijk was napalm een verschrikking, maar het was nu eenmaal een wapen, in een tijd dat er nog geen precisiewapens waren en dat je voor het eerst iets kon uitproberen dat een groter bereik had dan een traditionele bommenwerper. Wat de anderen deden, was ook meer dan vuil. Ik kan niet zeggen dat ik zelf toen moreel verontwaardigd was. Ik was nog jong, had ook schrik dat het communisme aan het winnen was. Wij vreesden dat écht.’
Noord-Korea
Een aantal krachtlijnen hebben zich bij eerdere oorlogen ook al afgetekend, maar er is een cruciaal verschil. In 1968 heeft zowat elk Amerikaans gezin een televisietoestel, satelliet- en andere nieuwe technologieën zorgen ervoor dat oorlogsbeelden sneller dan ooit het thuisfront bereiken en vooral: er is nog geen sprake van embedded journalism, waarbij het leger reporters beschermt maar hen zo ook enkel laat zien wat de generaals willen dat ze zien.
In tegenstelling tot met name de Tweede Wereldoorlog wordt de menselijke tol van Vietnam letterlijk almaar zichtbaarder voor Amerikaanse vaders en moeders met een zoon of een dochter aan het front. Dat worden er ook steeds meer, met op het hoogtepunt van de escalatie meer dan een half miljoen Amerikanen in Vietnam, waardoor de prijs aan mensenlevens uiteraard ook oploopt. In 1960 sneuvelen slechts 5 Amerikanen in Vietnam, leren de National Archives in Washington ons. In 1964 zijn dat er al 216, en twee jaar later 6350. In 1967 krijgen maar liefst 11.363 families het slechtst mogelijke nieuws, en in totaal eist de Vietnamoorlog aan Amerikaanse kant 58.220 doden en meer dan 300.000 gewonden
Wat is, tot slot, in de wereld van vandaag de belangrijkste les uit die oorlog? ‘De nucleaire crisis met Noord-Korea en de westerse betrokkenheid bij het conflict in het Midden-Oosten, maken dat hij nu nog even relevant is als vijftig jaar geleden’, stelt de Britse oorlogscorrespondent Anthony Lloyd. ‘Het liep mis omdat Amerika’s Battlestar Galactica-achtige militaire macht niet gepaard bleek te gaan met een begeleidende, duurzame politieke oplossing.’