Mei ’68 ontleent zijn status uiteraard aan de opstand van de studenten. Maar in brandhaard Parijs stonden ook wetenschappers en professoren op de barricades, zelfs Nobelprijswinnaars. Vier bekende docenten en twee studenten van toen over hoe dat bij ons zat.
Het begint allemaal met rellen in het kielzog van een protestactie tegen de oorlog in Vietnam. Een zogenoemde Dag tegen het Imperialisme, op 2 mei georganiseerd door een nog marginale en onbekende beweging: de Mouvement du 22-Mars. Haar naam verwijst naar de datum waarop eerder in het jaar op de campus actie is gevoerd tegen de arrestatie van zes medestanders die de ramen van de zetel van American Express in Parijs hebben ingegooid. Bij het protest tegen deze arrestaties wordt onder meer de administratietoren van de universiteit bezet. Op dat moment is zo’n actie in Frankrijk nog nieuw en bijgevolg groot nieuws. Idem voor het boegbeeld van de beweging, die zal uitgroeien tot het icoon bij uitstek van Mai Soixante-huit: Daniel Cohn-Bendit.
Gifgas, hetzelfde als de Amerikanen in Vietnam inzetten Professor Kahn, hoogleraar wetenschappen aan de Sorbonne, analyseert het gas dat de politie gebruikt bij de straatrellen
Nauwelijks vier dagen later staat heel Frankrijk in rep en roer. De politie schat het totale aantal studenten dat intussen deelneemt aan de protesten op ongeveer tienduizend. Het oproer breidt zich ook op een andere manier uit. Studentenleiders roepen de arbeiders nadrukkelijk op zich bij hen aan te sluiten en een aantal professoren blijkt al aan hun kant te staan. Twee hoogleraars wiskunde van de faculteit Wetenschappen stappen mee op, vooraan in de betoging, en een nog krachtiger signaal komt van professor Alfred Kastler. Hij stelt een voorbeeld voor zijn confraters door uit eigen beweging zijn colleges te staken. Het wordt wereldwijd opgepikt, want Kastler is de Nobelprijswinnaar Fysica van 1966.
Een dag later richt Kastler zich samen met nog vier andere Nobelprijswinnaars rechtstreeks tot generaal de Gaulle. Ze roepen de Franse president op ‘een persoonlijk gebaar te stellen dat de opstand van de studenten zou doen luwen.’
‘Gifgas’
De algemene verontwaardiging wordt een week later nog meer gevoed door een wel heel wraakroepend verhaal dat rondzingt. Professor Kahn, hoogleraar wetenschappen aan de Sorbonne, heeft het gas geanalyseerd dat de politie heeft gebruikt bij de straatrellen van de vorige dagen. Het gaat niet alleen om traangas, heeft hij vastgesteld. Er is ook een middel ingezet dat wel heel cynisch afsteekt bij de vredesonderhandelingen die op dat moment uitgerekend in Parijs plaatsvinden: ‘Gifgas, hetzelfde als de Amerikanen in Vietnam inzetten.’
Jacques Monod, hoogleraar aan het Institut Pasteur en winnaar van de Nobelprijs Geneeskunde 1965, laat dan weer verontwaardigd weten dat hij persoonlijk zes uur lang heeft gewaakt over een meisje dat blind dreigde te worden. De ziekenwagen stond klaar om haar naar een ziekenhuis te brengen, maar die mocht niet door: ‘De ordestrijdkrachten wilden niet dat gewonde studenten eerste zorgen kregen voor ze hun identiteit hadden vastgesteld.’
Maar er is in de Franse hoofdstad ook sprake van professoren die onheus worden behandeld door studenten, zo herinnert Mark Eyskens zich, op dat ogenblik een hoogleraar van 35 aan de Katholieke Universiteit van Leuven. ‘Dat was heftig, héél heftig. Er werden zelfs professoren gegijzeld. De bekende filosoof Paul Ricœur werd gedwongen om met een emmer over zijn hoofd rond te lopen, om hem belachelijk te maken. Ik ben nooit een groot voorstander geweest van straatgeweld: in een moderne democratie bestaan er andere methodes om betwistingen op te lossen. Maar ik begreep dat wel, zeker omdat er langs de andere kant niet werd geluisterd en er werd geprobeerd om hen preventief uit te schakelen. De elite heeft zich daar zeer arrogant opgesteld, met alle gevolgen van dien.’
Vijf Nobelprijswinnaars richten zich rechtstreeks tot generaal de Gaulle. Ze roepen de president op ‘een persoonlijk gebaar te stellen dat de opstand van de studenten zou doen luwen
Ricœur staat nochtans positief tegenover de studentenrevolte. Op 2 mei publiceert hij samen met twee collega’s een opiniestuk in Le Monde met concrete voorstellen voor een hervorming van de universiteiten. En hij zegt onder meer: ‘Deze revolutie valt het nihilisme van de samenleving aan, wat een kankerweefsel is, die geen ander doel heeft dan zelf te blijven groeien.’
‘Cordon sanitaire’
De eisen worden al snel breder en radicaler. In heel Europa klimmen studenten en proffen op de barricades voor een algehele maatschappelijke revolutie. ‘De democratie ligt op sterven, in dit land en in de wereld,’ fulmineert bijvoorbeeld professor-filosoof Leopold Flam op 24 mei, op een protestbijeenkomst aan de nog unitaire VUB/ULB, waar zich tegen dan niet minder dan 158 hoogleraren en wetenschappelijk onderzoekers bij de beweging hebben aangesloten: ‘De Brusselse universiteit wordt een oefenterrein voor de directe democratie!’
Maar niet alle hoogleraren zijn even enthousiast over het bezetten van de campus, waardoor de examens in inderhaast afgehuurde bedrijfslokalen moeten afgenomen worden. Herman De Croo, bijvoorbeeld, nog maar enkele maanden benoemd tot docent. ‘Heel vuile, beschadigde lokalen en heel hoge telefoonrekeningen, zo zal ik mij die periode herinneren. Dat was geen elegante bezetting. De studenten sliepen, aten, dronken en leefden daar. De directie wilde hen niet manu militari verwijderen, wat ze wel had gekund. De redenering was: het zal zijn tijd wel duren. Wij gingen daarmee om als een soort quarantaine, een cordon sanitaire, waar politie rond geplaatst werd. De bezetters werden een beetje uitgehongerd en uitgepest, maar dan mentaal, niet fysiek. Er was ook weinig aandacht voor in de pers, er werd niet gefilmd, niemand werd geïnterviewd. De universitaire site hing nochtans vol spandoeken, je kon er niet naast kijken als je er passeerde. Maar daar zat geen Paul Goossens of Daniel Cohn-Bendit tussen, niemand over wie we later nog zouden praten. Het is bijna ironisch: we zijn later aan Mei ’68 veel meer betekenis gaan geven dan wat er in werkelijkheid aan de hand was. Als ik het stout mag uitdrukken: het is veel meer geworden dan wat het ooit geweest is.’
In Gent loopt een dan 34-jarige hoogleraar rond, die wél veel sympathie heeft voor de internationale revolte: Etienne Vermeersch. ‘Mei ’68 is een keerpunt geweest op vele gebieden. Afbraak van gezag dat niet gebaseerd was op écht gezag, maar op autoriteit. Zoals in de Kerk, bijvoorbeeld. Die had dat dan nog uitsluitend aan zichzelf te wijten. In de zomer van 1968 bracht paus Paulus VI Humanae Vitae uit, een encycliek waarin hij abortus, sterilisatie en artificiële voorbehoedmiddelen als het condoom en de pil verbood. Dat heeft met name in Amerika een ommeslag veroorzaakt. Daarbovenop kwam de hippietendens: lieflijkheid stond voorop bij de hippies en de provo’s. Make love not war, All you need is love van de Beatles, dat zit allemaal in dezelfde sfeer. Ook belangrijk: het pacifisme en het internationale karakter van de protestbewegingen. De consumptiemaatschappij werd óveral aangevallen.’
‘De gevolgen waren niet gering. Op de universiteiten – zeker in Gent – hebben de studenten medezeggenschap gekregen. Ze maken deel uit van de faculteitsraden en van de Raad van Bestuur, wat een goede zaak is. De mentaliteit is fundamenteel veranderd. Al ging dat niet altijd van harte. Ik ben decaan geweest, ik ken de professoren een beetje. Ik kan u verzekeren: daar zaten heel wat broekschijters tussen. Hun gezag steunde op hun autoriteit als professor. Maar dat gezag op basis van formele redenen werd aangetast: je moet het nu verdienen. Je moet iets te vertellen hebben, anders word je nooit aanvaard.’
‘Een revolutie op zich’
Ook in andere landen stappen uiteraard niet alle professoren mee op in het protest. Voor het meest dramatische voorbeeld moeten we naar Italië. Op 10 mei springt Giovanni Getto (55), hoogleraar Italiaanse Literatuur aan de universiteit van Turijn uit het raam van een flatgebouw. Volgens zijn familie was hij zo zwaar onder de indruk van het protest dat hij in april al een zenuwinzinking had gekregen. Terwijl hij zwaargewond weggebracht werd, zou hij gefluisterd hebben: ‘Ik kan geen les meer geven, mijn studenten hebben me niet meer nodig…’
Bij ons komt het gelukkig zover niet. Ook al omdat de nieuwe Leuvense pro-rector, Piet De Somer, al snel ingaat op de eis tot medebeheer. Mark Eyskens: ‘Hij liet vertegenwoordigers van de studenten toe tot de faculteitsraad. Op iedere raad zag je dan twee of drie studenten verschijnen, meestal van linkse signatuur. Als de decaan de vergadering wilde openen, stak er zo’n jongen direct zijn hand op. “Meneer de decaan, vooraleer we beginnen wens ik een verklaring af te leggen.” Waarna hij vijf pagina’s uit zijn binnenzak toverde en die begon voor te lezen. Over de maatschappij die totaal verrot was, dat er een revolutie moest gebeuren, dat alles moest veranderen. In het begin luisterden we daar nog beleefd naar, maar na een kwartier begonnen we onder elkaar te babbelen. Tot die student zijn taak volbracht had. Dat werd zo een vast ritueel. Al moet ik toegeven dat het al bij al nuttig was dat die studenten daar aanwezig waren en sindsdien is hun invloed alleen maar toegenomen. Als er vandaag een nieuwe rector moet worden verkozen, vormen studenten een belangrijk onderdeel van het kiespubliek.’
KUL-studenten van toen Gui Polspoel en Kris Merckx bevestigen dat De Somer een cruciale rol heeft gespeeld in het kalmeren van de studentenmassa. ‘Het belang van zijn benoeming kan niet onderschat worden’, weet Polspoel. ‘Een open man, whiskydrinker, randje alcoholicus, die praatte met Paul Goossens en iedereen die daar rondhing. Dat zo’n rector met die kerels in gesprek ging was al een revolutie op zich. Hij erkende de studenten bijna als evenwaardige partners. Monseigneur Van Waeyenbergh (rector magnificus van 1940 tot 1962; red.) zou dat in geen honderd jaar gedaan hebben.’
Deze revolutie valt het nihilisme van de samenleving aan, wat een kankerweefsel is, die geen ander doel heeft dan zelf te blijven groeien Sorbonne-filosoof Paul Ricœur
‘De Somer ging mee op pad met de studenten, dronk samen met ons pinten, trok zelfs mee naar de Macumba, een nogal louche bar’, vult Merckx, dan student geneeskunde en preses, aan. ‘Door de gebeurtenissen in Parijs werd hij echter ongerust. Hij vreesde dat het zou overwaaien naar Leuven. En dus belde hij mij, als preses, om eens te komen praten. Paul Goossens was mee uitgenodigd in zijn chique villa in Gasthuisberg. Ik zei: “Ik wil dat wel doen, maar mijn fiets is gestolen, u zult mij moeten komen halen.” En zo kwam hij ons op een avond oppikken, om een hele avond dure whisky te drinken, omringd door prachtige schilderijen aan elke muur. Niet dat we iets van plan waren: onze revolte was er vier maanden eerder geweest, in januari, en die had heel veel van onze energie opgeslorpt.’
Historicus Lode Wils, 39 in mei 1968, heeft toch een kritische noot over het studentenprotest. ‘Ik had geen contact met Paul Goossens en andere studentenleiders, maar ik wist wie ze waren: de kranten stonden er vol van. Ik vond het niet kunnen dat mensen als Goossens mij met geweld wilden beletten les te geven. Dat was anti-democratisch. Hij zal zichzelf wel democraat genoemd hebben, maar iemand die met geweld probeert zijn wil op te leggen, kan nooit een democraat zijn. Mocht ik hem toen ontmoet hebben, zou ik nooit met hem over de baan gekund hebben. Ik vond niet dat hun acties de Vlaamse zaak dienden. Ach ja, ik zal dan wel een reactionair geweest zijn.’