'De stamhouder' op shortlist van Libris Geschiedenis Prijs
24 september 2015 door SSTHet boek waarin oud-journalist Alexander Münninghoff zijn ongelofelijke familiegeschiedenis uit de doeken doet, staat op de shortlist van de Libris Geschiedenis Prijs 2015. Eos Memo sprak met de auteur.
De stamhouder, het boek waarin oud-journalist Alexander Münninghoff zijn ongelofelijke (maar ware) familiegeschiedenis uit de doeken doet, staat op de shortlist van de Libris Geschiedenis Prijs 2015. Eos Memo sprak met de auteur.
Soms lijkt een verhaal te gek voor woorden. ‘Zoiets verzin je toch niet!’, spookt dan voortdurend door je hoofd. Maar anderzijds horen we ook vaak dat fictie niet op kan tegen de werkelijkheid. Dat laatste is van toepassing op De stamhouder, het boek waarin de Nederlandse oud-journalist Alexander Münninghoff zijn bewogen familiegeschiedenis uit de doeken doet.
‘Bewogen’ is een understatement van jewelste, want Münninghoffs relaas van de levens van zijn vader en grootvader is overweldigend van het begin tot het eind. ‘Krankzinnig’ is misschien beter op z’n plaats. Op de eerste bladzijde van De stamhouder krijgt de lezer al een goed idee van wat hem allemaal te wachten staat. Münninghoff beschrijft hoe hij als hummeltje van vier (de Tweede Wereldoorlog is dan nog maar een paar jaar voorbij) door het huis paradeert met de SS-helm van zijn vader.
De hele familie, die in de woonkamer net aan de borrel is begonnen, is getuige van het tafereel. Münninghoffs grootvader, die in het boek steevast de Oude Heer wordt genoemd, maant daarop zijn zoon aan om ‘die rommel nu eindelijk eens weg te doen’.
Decennia later ontdekt Münninghoff nog veel meer over zijn ‘foute’ vader. In een schoenendoos vindt hij de verslagen terug van de rechtszaak rond dat ‘in vreemde dienst treden’. Een zaak die werd geseponeerd, want de Oude Heer was goed bevriend met de top van het Nederlandse justitieel apparaat in de naoorlogse jaren. Een zoon die bij de Waffen-SS had gezeten kon grootvader Münninghoff immers missen als kiespijn bij de uitbouw van zijn zakenimperium.
Hetzelfde gold lange tijd voor Alexander Münninghoff, die eind jaren 1970 verslaggever was op de Nederlandse televisie. ‘Ik kwam elke dag met mijn kop op tv’, vertelt Münninghoff (71) tijdens een gesprek in zijn huis in Den Haag. ‘Als toen bekend was geworden dat mijn vader een SS’er was, had ik het wel kunnen schudden. Mijn loopbaan zou compleet aan flarden zijn geschoten.’
Maar Münninghoff besefte ook dat hij zijn familiegeheimen ooit eens uit z’n binnenzak moest halen. In 1993, de tijdsgeest was inmiddels veranderd, vertelde hij het voor het eerst aan enkele collega-journalisten (Münninghoff werkte toen als reporter bij de Haagsche Courant, red.). ‘We waren met een klein gezelschap in Normandië om er de oorlogskerkhoven te bezoeken. Toen iemand een paar badinerende opmerking maakte over de Duitsers die daar lagen begraven, besloot ik dat de tijd rijp was. Diezelfde avond, nadat ik me met een paar glazen wijn moed had ingedronken, heb ik alles op tafel gegooid. Ik verzeker je: dat voelde als uit de kast komen.’
Wanneer ontstond het idee om erover te schrijven?
Alexander Münninghoff: ‘De dood van mijn vader (in 1990, red.) betekende voor mij en mijn gezin de start van een ingrijpend verwerkingsproces. In schoenendozen trof ik stapels oude documenten aan. Daarin stond alles over de geseponeerde rechtszaak, over de voogdij die hij van mijn moeder had afgenomen en over zijn buitenechtelijke dochter in Duitsland die hem financieel te gronde had gericht. Vervolgens ben ik op zoek gegaan naar meer informatie om het plaatje te vervolledigen. Ik heb mijn ooms, een tweeling, dagenlang geïnterviewd. Op een bepaald moment heb ik zelfs contact opgenomen met de AIVB (de Nederlandse inlichtingendienst, red.). Zo kreeg ik een dertigtal A4-tjes in handen waarop 90 procent van de tekst was uitgewist met Tipp-Ex. Wat bleek: in de schoenendozen van mijn vader zaten ongecensureerde kopieën van die documenten. Blijkbaar had mijn opa eind jaren veertig al een en ander al te pakken gekregen. Het is trouwens ontluisterend in wat voor pietluttigheden die geheim agenten geïnteresseerd zijn. De verborgen passages stelden geen fluit voor.’
‘Maar goed, vijftien jaar geleden had ik zoveel materiaal bij elkaar gesprokkeld dat ik genoeg had voor een boek. Het heeft dan nog jaren geduurd vooraleer ik met schijven ben begonnen. Uiteindelijk heeft mijn vrouw me met zachte dwang verplicht om het project nu eindelijk eens af te werken. Ik heb wel gewacht tot na de dood van mijn ooms om het boek uit te brengen. Om de sfeer in de familie niet te verpesten.’
Uw grootvader – de Oude Heer – was een gewiekste zakenman. Maar geluk lijkt toch ook een grote rol te hebben gespeeld in zijn succes.
‘Mijn grootvader was in de eerste plaats een rasechte opportunist. Tegelijkertijd was hij heel slim en doortastend, maar ook cynisch. En hij was keihard, als het moest. Maar je hebt gelijk dat hij ook veel geluk heeft gehad. Toen hij in de jaren dertig op de luchthaven van Riga zat te wachten op zijn vlucht naar Berlijn hoorde hij toevallig hoe twee mannen een plan aan het bekokstoven waren om Karlis Ulmanis, de gedoodverfde winnaar van de presidentsverkiezingen in Letland, voetje te lichten. Hij liet zijn vliegtuig staan en snelde naar Ulmanis toe om hem te waarschuwen en hem zijn financiële ondersteuning aan te bieden. In ruil kreeg hij tijdens diens bewind alles van Ulmanis gedaan. Hoewel hij een buitenlander was, kon hij met gemak licenties binnenhalen voor zijn fabrieken.’
En u was zijn oogappel.
‘Ik was in de eerste plaats de stamhouder, diegene die de naam Münninghoff in stand moest houden. Het was vooral daardoor had hij een zwak had voor mij, denk ik. In zijn optiek nam de verbintenis tussen stamvader en stamhouder bijna mythische proporties aan. Toen er eens onenigheid was in onze familie, heeft hij er zelfs even aan gedacht om zijn volledige erfenis aan mij na te laten. Gelukkig is dat niet doorgaan, want ik ben net zo slecht met geld als mijn vader.’
De keerzijde van het succes van uw grootvader was misschien wel het ongeluk van uw vader.
‘Je kunt gerust stellen dat mijn vader tijdens zijn jeugd op geestelijk vlak mishandeld is. Vanuit zijn heerlijke rijkeluisjeugd in Letland in de jaren dertig werd hij door mijn grootvader gekatapulteerd naar het Nederlandse platteland. Hij kwam terecht in een internaat in, godbetert, Oss (een gemeente in Noord-Brabant, red.). Daar lag de kiem voor zijn hartsgrondige hekel aan Nederland, en de manier van leven hier. Hij schreef ooit op een ansichtkaart: ‘Het gaat er in Nederland hier veel te gezellig en familiair aan toe. Ik wil hier met niemand bevriend raken.’ Een verschrikkelijk statement, niet?’
Hoe raakte hij in de ban van het naziregime?
‘Als hij voor de vakanties terugging naar Riga, reisde hij altijd via Berlijn. Daar werd hij opgehaald door een van mijn grootvaders zakenrelaties. Voor ze op de trein stapten, gingen ze nog wel even de stad in. In die tijd hing Berlijn natuurlijk vol met hakenkruisvlaggen. In mijn vaders leefwereld waren de SS’ers die de regeringsgebouwen van Hitler bewaakten een soort van Germaanse helden. Alles beantwoorde aan zijn fantasie.’
De inval van de Duitsers in mei 1940 moet als een bevrijding hebben gevoeld.
‘Precies. Hij heeft zich dan ook meteen aangemeld bij de SS, net als twintigduizend andere Nederlanders die later aan het Oostfront zijn gaan vechten. Ik denk dat zijn beweegredenen een mix waren van een drang naar avontuur en een hartsgrondige haat tegen het bolsjewisme – want zijn familie was door de annexatie van Letland door de Russen natuurlijk alles kwijtgeraakt. Hij was, en daar ben ik zeker van, geen nazi in de strikt ideologische zin. Hitler vond hij maar een ‘Spiessbürger’, een kleinburgerlijk mannetje. Hij had een enorm dedain voor hem, en begrippen zoals Lebensraum interesseerden hem geen zier.’