Fossiel DNA brengt de bronstijd tot leven
13 juni 2015 door TVDe genoomanalyse van ruim honderd mensen uit de bronstijd werpt nieuw licht op onze kennis over onze verre voorouders in Europa.
De genoomanalyse van ruim honderd mensen uit de bronstijd werpt nieuw licht op onze kennis over onze verre voorouders in Europa.
Dat de wetenschap tegenwoordig met wel erg rasse schreden vooruitgaat, is nog zacht uitgedrukt. Amper vijf jaar geleden presenteerden de Deense paleogenetici Morten Rasmussen en Eske Willerslev, samen met enkele tientallen collega's, voor het eerst het volledige genoom dat ze vonden in een pluk haar die iemand zo'n 4.000 jaar geleden verloor langs de westkust van Groenland.
Deze week publiceerden beide heren – samen met collega Morten Allentoft en vele tientallen anderen – een artikel in Nature waarin ze beschrijven hoe ze het DNA onderzochten van maar liefst 101 mensen uit de bronstijd. Dat deden ze minder grondig: slechts negentien genomen zijn volledig, en die hebben ze maar één tot zeven keer in elkaar gepuzzeld – dus geen twintig, zoals de eerste keer.
Maar het is niettemin een ontzagwekkende prestatie, die nieuw licht werpt op allerlei vraagstukken waarvan lang gedacht werd dat we ze nooit of te nimmer zouden oplossen. De bronstijd was een bewogen periode, waarin behalve verfijnde bronzen wapens en werktuigen bijvoorbeeld ook door paarden voortgetrokken rijtuigen en uitgebreide begrafenissen populair werden in Europa.
Maar een vraag die vooralsnog onbeantwoord bleef, was of de voorwerpen en gebruiken zich zelf verspreidden, bijvoorbeeld via handel, dan wel de bedenkers ervan. Zoiets valt aan de hand van archeologische vondsten doorgaans moeilijk hard te maken. Maar als we het DNA vergelijken van mensen uit die tijd, komen we mogelijk wel te weten wie ze waren.
Het Yamnayavolk
Aan het begin van de bronstijd, rond 3.000 voor Christus, bevatte het genoom van de gemiddelde Europeaan nog de vertrouwde mengeling van genen van de oude Europese jager-verzamelaars en de baanbrekende boeren uit het Nabije Oosten die in de loop van de 5.000 jaar daarvoor buren waren geworden. Maar 1.000 jaar later, zo blijkt uit de studie, zag het genetische plaatje er heel anders uit.
Mensen die in die tijd in Europa woonden, blijken heel wat genen gemeenschappelijk te hebben met de legendarische Yamnaya, een bijzonder vindingrijk volk uit de steppes tussen de Zwarte en de Kaspische Zee. Gezien het aantal genetische varianten dat ze hier introduceerden, zakten mannen en vrouwen van dat volk in de vroege bronstijd blijkbaar in groten getale naar Europa af.
Vooral vertegenwoordigers van bevolkingsgroepen die behoorden tot de vooruitstrevende touwbekercultuur, gekenmerkt door met touwindrukken versierde keramieken bekers en vaak de eerste Europeanen om nieuwigheden uit het oosten te omarmen, bleken nauw verwant met de Yamnaya. Mogelijk ontstonden ze dus uit Yamnayagroepen die westwaarts waren getrokken.
Maar de genomen bieden niet alleen inzicht in onderlinge verwantschappen, maar vertellen ons ook een en ander over hoe deze mensen er mogelijk uitzagen en zelfs hoe ze hun voedsel verteerden. Blauwe ogen en een bleke huid erfden de Europeanen niet van de Yamnaya, want bleek waren ze voorheen al, en de Yamnaya hadden bruine ogen. Maar hun melksnor mogelijk wel.
Waarschijnlijk kwamen de Europese talen mee met boeren uit het Nabije Oosten
Tot nog toe werd gedacht dat de genvariant die ervoor zorgt dat volwassen mensen melk kunnen verteren samen met de veehouders uit het Nabije Oosten zijn intrede deed. Uit de studie blijkt echter dat de variant bij de Yamnaya veel algemener was dan hier – bij het begin van de bronstijd kon naar schatting slechts één volwassen Europeaan op twintig melk drinken zonder daar buikpijn aan over te houden.
Indo-Europese talen
'Eerlijk gezegd: ik moest wel even slikken toen ik deze data voor het eerst onder ogen kreeg', aldus evolutionair geneticus Mark Thomas (University College Londen), wiens eigen modellen de verspreiding van de genvariant eerder aan de opmars van de landbouw linkten. 'Dat de variant nog zeldzaam was in die tijd verbaast me niet echt – natuurlijke selectie heeft tijd nodig. Maar die grote migratie van Yamnaya in de Bronstijd, die voorheen quasi onbekend was en dus niet in ons model zat, heeft mogelijk een groot effect gehad op de verspreiding. Wie weet lag ze zelfs aan de basis.'
De studie werpt ook licht op een andere aanslepende kwestie, namelijk die over de komst van de Proto-Indo-Europese taalfamilie naar onze contreien. Sommige wetenschappers denken dat die samen met de landbouwrevolutie vanuit het Nabije Oosten onze richting uitkwam. Maar ze had dus net zo goed met de grote immigratiegolf uit de steppen van Centraal-Azië kunnen meeliften.
De Nederlandse computerwetenschapper Remco Bouckaert, die zich enkele jaren geleden met zijn collega's van de Universiteit van Auckland, Nieuw-Zeeland, over dezelfde vraag boog, is daar echter niet zo zeker van. ‘Deze studie toont aan dat er in de bronstijd een grote migratiebeweging was, en die maakte de verspreiding van taal mogelijk. Maar als je de talen zelf met elkaar vergelijkt, zoals wij systematisch gedaan hebben, dan blijkt dat de Europese talen al veel langer afzonderlijk evolueren, waardoor het waarschijnlijk is dat ze met de boeren uit het Nabije Oosten meekwamen.’
De historische discussies zijn dus nog lang niet beslecht, maar zeker is dat ze in de komende jaren weer volop zullen woeden. ‘Over vijf jaar zullen we het hebben over vele tienduizenden genomen’, schat geneticus Greger Larson (Universiteit van Oxford) in een begeleidend nieuwsstuk. En wat die ons allemaal zullen leren, daar kunnen we momenteel alleen maar over fantaseren.