Het begon bijna twee eeuwen geleden als initiatief van de burgerij, om het werkverzuim van arbeiders in te dammen: voortaan één centraal stadsfeest per jaar in plaats van talloze wijkkermissen.
Gent, juli 1871. De late zomerzon verdwijnt achter de horizon en Gentenaars van alle rangen en standen maken zich klaar voor het jaarlijkse volksbal op de Kouter. Een ervaren ploeg van ‘lampenisten’ haast zich om, gewapend met lange ladders, de duizenden feeërieke kaarsjes op het plein te ontsteken. Al snel baadt de Kouter in een sprookjesachtig licht, klaar voor het feest.
Sinds het ontstaan van de Gentse Feesten is het volksbal op de Kouter de enige constante die bijna twee eeuwen feesten overleeft. De Nederlandse schrijver E.J. Potgieter beschreef de ‘geïllumineerde muziektempel in het midden van het plein; guirlandes van lampions van boom tot boom … het eigenaardigste schouwspel ter wereld’. Vandaag heet het evenement ‘Bal1900’ en wordt het nog altijd op zondagavond in ware belle-époquestijl georganiseerd op de Kouter. Een historisch relict van een vergeten tijd, want het gelaat van de Gentse Feesten onderging doorheen de jaren grondige veranderingen.
Lege Portemonnee
De oorsprong van de Gentse Feesten gaat terug tot 1843. In dat jaar besliste het toenmalige stadsbestuur om de vele afzonderlijke kermissen en buurtfeesten die de stad rijk was, voortaan te vervangen door één Gemeentefeest. Hoewel het voor het stadsbestuur en de invloedrijke industriëlen vooral de bedoeling was om zo de wildgroei aan lokale kermissen en het daaraan gekoppelde werkverzuim een halt toe te roepen, zag men er tegelijk wel toeristische kansen in. Als een vroeg voorbeeld van ‘citymarketing’ hoopte men met dit prestigieuze evenement enerzijds op een toevloed van welgestelde mensen die de stadskassa zouden spekken en anderzijds op een verbetering van het stadsimago.
Het initiatief voor de prille Feesten lag dus bij de burgerij. Hun smaak en levensstijl vond duidelijk zijn weerklank in het vierdaagse programma: een elitaire paardenkoers in Sint-Denijs-Westrem, een chique bal in het intussen verdwenen Casino aan de Coupure, een kruisboogschieting van de Sint-Jorisgilde, theater in de schouwburg, een Venetiaanse serenade op de Coupure. Als zoethoudertje voor de arbeiders was er het vuurwerk aan de Coupure, enkele traditionele volkspelen en het eerder vernoemde volksbal (‘het Kloefkesbal’) op de Kouter.
De eerste editie was meteen een groot succes. Burgemeester Constant de Kerchove uitte zijn tevredenheid in een open brief in alle kranten. Hij stelde de industriebazen gerust door te poneren dat de toekomst van het Gemeentefeest verzekerd was en dat de andere lokale kermissen wel vlug zouden verdwijnen door ‘de werklieden het voordeel te doen begrijpen van zich niet aan werkloosheid en aan de vermaken der parochiekermissen over te leveren’. Niets was echter minder waar. Hoewel de burgerij tot aan de Eerste Wereldoorlog de touwtjes stevig in handen hield, en er tijdens de beginjaren (op cafévertier na) relatief weinig te beleven viel voor de gewone man, werd het volkse karakter van het Gemeentefeest doorheen de jaren alleen maar sterker. Vele wijken en lokale kermissen stelden alles in het werk om aansluiting te vinden bij het jaarlijkse feestgebeuren. Groeiende populariteit zorgde er ook voor dat de term ‘Gentse Feesten’ stilaan ingeburgerd raakte onder de bevolking.
Jaar na jaar kwam het Gemeentefeest met nagenoeg hetzelfde aanbod op de proppen. Het stadsbestuur speelde op zeker en waagde zich niet aan nieuwe experimenten. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het gebrek aan creativiteit in het feestprogramma zich begon te wreken. De Gentenaars toonden minder en minder interesse. Prosper Claeys schreef al in 1894 ‘…Gelijk de mode tegenwoordig dicteert, is het bon ton geworden om zich vanaf juni niet meer publiekelijk te vertonen.
Ook vele arbeiders willen van de drie vakantiedagen profiteren om een uitstapje naar het buitenland te maken.’ De euforie na de bevrijding in 1945 zorgde weliswaar voor een vernieuwd programma, een nieuwe opleving én een extra feestdag (dag van de lege portemonnee) maar gaandeweg koelde de liefde van vele Gentenaars voor hun feestweek. Men ging op vakantie, Gent liep leeg. Oud-burgemeester Frank Beke herinnert zich nog goed dat in de kranten stond welke winkels geopend waren, zodat je toch een voorraad kon inslaan. De Gentse Feesten leken ten dode opgeschreven.
Walter De Buck en trefpunt
We schrijven 1960. Een jonge beeldhouwer genaamd Walter De Buck trok net als vele tijdgenoten richting India om op zoek te gaan naar zichzelf. Hoewel de spiritualiteit en de Indiase cultuur ongetwijfeld een diepe indruk maakten op de jonge Gentenaar, raadde zijn goeroe Natarajan hem toch aan terug te keren naar Gent om daar ‘een feest te maken voor het oog en het oor van iedereen’. Terug in Gent opende hij in ’61 nabij de Sint-Jacobskerk de bescheiden galerij Trefpunt, waar sporadisch culturele activiteiten en exposities georganiseerd werden. Al snel werd dit een ontmoetingsplaats voor artiesten en progressieve denkers. Deze creatieve smeltkroes zou aan de grondslag liggen van de latere Gentse Feesten.
Een eerste initiatief dat de verstarde Gentse Feesten tijdens de sixties nieuw leven zou inblazen, was het idee van Walter De Buck en Herman Van Hecke om tijdens de feestenweek gewapend met gitaar en banjo in cafés en op terrassen te gaan spelen voor wat kleingeld. Voor veel caféhouders betekende dit een aangenaam extraatje tijdens de anders zo stille week. In de loop der jaren sloten meer muzikanten zich bij hen aan. ’s Avonds kwam men vervolgens weer samen in Trefpunt om de opbrengst mooi te verdelen onder de verschillende groepen.
Langharig werkschuw tuig
1968 zou echter het laatste jaar zijn waarin men ongemoeid en zorgeloos kon rondtrekken in Gent. Internationale protesten (onder meer de Parijse studentenrevolte van mei ’68) en een groeiende contestatiebeweging zorgden ook in Gent voor spanningen tussen de conservatieve burgerij en de ‘alternatievelingen’. De Buck en co kregen in ’69 meer last met de politie door klachten van marktkramers en handelaars die vreesden voor inkomstenverlies of schade. Vaker werden ze gewoon weggejaagd door een angstiger geworden bestuur dat geen raad wist met deze hippies.
Walter bleef echter niet bij de pakken zitten en schreef een brief naar de Gentse burgemeester waarin hij toelating vroeg om, in naam van Trefpunt vzw, optredens te organiseren op het Sint-Jacobsplein tijdens de Gentse Feesten van 1970. Het stadsbestuur, dat erg argwanend stond tegenover deze vermeende anarchisten, greep haar kans om dat ‘langharige tuig’ geografisch in te dijken. Het gaf De Buck niet alleen de toelating, maar ook 20.000 Belgische franken subsidie en voorzag een podium. De logica van het stadsbestuur was dat als de hippies op Sint-Jacobs samenkwamen, ze de rest van Gent niet konden besmetten met hun ‘gevaarlijke’ ideeën.
Met reclameaffiches geprint op oud behangpapier, een klein podium pal tegen de Sint-Jacobskerk, wat tafels en stoelen onder kleurrijke lichtslingers, een inderhaast bijeenraapte muziekinstallatie, en een enthousiaste ploeg vrijwilligers trapte Walter De Buck de eerste editie van de ‘Gentse Fieste gelijk in den tijd’ definitief op gang.
In het algemene feestenaanbod (dat dringend een creativiteitsinfuus nodig had) was de programmatie Bij Sint-Jacobs erg vernieuwend. Een bonte mix van activiteiten en liedjes geïnspireerd op het 19de-eeuwse oeuvre van de Gentse volkszanger Karel Waeri, jazz, blues, folk, dans, mime … zorgden ervoor dat het pleintje avond na avond en jaar na jaar steeds meer volk trok. De Gentse Feesten keerden terug naar het volk. Niets moest, alles kon! Er was ruimte voor improvisatie en creativiteit. Tussen twee optredens riep een oudere dame ‘Meneer De Buck, ik ken uuk nog zo’n liedjen’ waarop ze vervolgens de micro greep en zong voor het ganse plein. Jongeren vonden er niets beter op om de tapkasten even zonder bier te zetten door de bierleidingen te knippen en zich te laven aan het gerstenat. En het enthousiaste publiek zong, lachte en danste lustig mee.
Het stilste pleintje van Gent werd het kloppende hart van de vernieuwde Feesten. Als het officiële programma ten einde liep, greep men naar een muziekinstrument en jamde en zong men vrolijk verder, tot irritatie van de aanwezige politie.
De Feesten deinen uit
Hoewel de ‘deftige burgerij’ het initiatief van de langharige hippies de eerste jaren misschien met een scheef oog bekeek en volgens Mong Rosseel (Vuile Mong in de volksmond) enigszins geschokt reageerde omdat ‘dat tuig zelfs kinders kweekte’, sloeg het concept in als een bom. In 1971 was er Bij Sint-Jacobs qua publiek al sprake van een vertienvoudiging. De brouwer werd ’s nachts uit zijn bed gelicht en de inkomsten werden, wegens plaatsgebrek, opgepot in verschillende emmers in het vegetarisch restaurant van het Trefpunt.
Gaandeweg ontwaakten ook de andere Gentse pleinen en het stadsbestuur uit hun winterslaap. Op de Korenmarkt, waar tot dan tijdens de week een accordeonist speelde en er in het weekend ruimte was voor een Tiroler-orkest, timmerden de leden van de lokale dekenij in 1972 een podium ineen en staken van wal met een kleinschalig programma, dat steeds populairder werd. Zo was er onder meer ruimte voor harmonieën en werden artiesten zoals Will Tura geprogrammeerd.
Het stadsbestuur begon duidelijk het toeristische en culturele potentieel te zien van de herleefde Gentse Feesten en richtte in 1976 de Stedelijke Dienst Culturele Animatie op, die de programmering naar zich toe trok. Door de inbreng van het bestuur kreeg de Gentse tiendaagse meer creatieve diepgang en cultuur, met onder meer stadswandelingen, tentoonstellingen en kunstmarkten. Na verloop van tijd verrijkten ook kleinere organisatoren op het Laurentplein, het Veerleplein en het jonge MIAT voortaan het programma.
Dat de initiatieven op Bij Sint-Jacobs en de Korenmarkt duidelijk ontstaan waren uit het volk hoeft geen betoog. De oorsprong van de Gentse Feesten op het Sint-Baafsplein in ’80 was eerder een politieke zet van enkele politici die meenden dat ‘ze nu toch ook iets moesten hebben voor hún mensen’. Al snel kregen de drie grote pleinen zo hun eigen politieke kleur: Bij Sint-Jacobs bestempelden de Gentenaars als het ‘rode plein’, de Korenmarkt werd ‘het blauwe plein’ en Sint-Baafs ‘het gele plein’. Het toenmalige stadsbestuur subsidieerde de programmatie en de infrastructuur op het Sint-Baafsplein volledig, wat natuurlijk ergernis opwekte bij de andere organisatoren, waaronder Guido De Leeuw van Trefpunt vzw, die het moesten stellen met heel wat minder centen. Een nieuwe sturing was noodzakelijk.
Een frisse wind
Met uitzondering van Edward Anseele sr. in 1918 en Edward Anseele jr. in 1944-1946 had Gent nooit een socialistische burgervader gekend. De impact op de Gentse Feesten eind jaren ’80, toen Gilbert Temmerman aan het hoofd kwam te staan van een paarse coalitie (die nadien werd verdergezet door Frank Beke en later door Daniël Termont), was dan ook zonder meer groot te noemen.
Gent was economisch gezien een tanende industriestad. Hoewel het Textielplan (1980) nog een adempauze bracht in de jaren 1980 en 1990, sloten meer en meer katoen- en vlasfabrieken de deuren. De toekomst leek onzeker. Maar geleidelijk kwam de omslag en het paarse college ging op zoek naar een nieuwe stadsprofilering. Stadsvernieuwing en economische revitalisatie gingen hand in hand en in die stedelijke economie kregen cultuur, de kunstensector, het artistieke milieu én de Gentse Feesten een prominente plaats toebedeeld. Gent zou dé stad worden van kennis en cultuur.
Het nieuwe stadsbestuur werkte een subsidiëringssleutel uit waarbij de organisatoren van de Gentse Feesten voortaan een eerlijke toelage kregen. Trefpunt vzw kreeg zo voor het eerst een stadssubsidie van 1.200.000 BEF en werd eindelijk beschouwd als een volwaardige organisator.
De nieuwe financiële input en stadssteun vanaf de jaren 1990 creëerden tal van nieuwe mogelijkheden en de volgende jaren bleven de Gentse Feesten dan ook onverminderd groeien. Talrijke initiatieven die het artistieke aanbod verder ondersteunden, vonden hun plaats in de programmatie. Zo kreeg je onder meer het Europees Straattheaterfestival, Boomtown, het Internationaal Puppetbuskersfestival, Ten Days Off (tot vorig jaar), Gent Jazz Festival… die zich telkens wisten te richten tot een specifiek publiek.
Meer dan bier en vertier
Wie vandaag naar de Gentse Feesten trekt, dreigt soms overweldigd te worden door het aanbod en de gigantische massa toeristen die de tiendaagse jaar na jaar op de been brengt. Veel mensen trekken nu naar Gent ‘om eens goed uit te gaan’, schuimen vervolgens de schreeuwerige massa-evenementen af en missen zo jammer genoeg talrijke unieke, vaak kleinschalige activiteiten. Hoewel het gevaar voor verdere commercialisering om de hoek loert (en het stadsbestuur dit moet bewaken), is de tiendaagse toch veel meer dan louter bier en vertier. De Gentse Feesten waren, zijn en zouden altijd een toegankelijk artistiek volksfeest moeten blijven voor iedereen, een culturele verzamelplaats voor jong en oud.
Bij Sint-Jacobs, een blijvend ‘probleem’
De affiche van de 9de Gentse Feesten bij Sint-Jacobs (’78) illustreert mooi de jarenlange problematische verhouding tussen het stadsbestuur en de organisators van de feesten bij Sint-Jacobs. Een gevleugelde burgemeester Placide De Paepe verdrijft de spottende hippies Adam en Eva van het Sint-Jacobspleintje.
De verzuurde relatie moet in de tijdsgeest gezien worden. Het katholieke stadsbestuur wist zich vaak geen raad met de alternatievelingen maar wilde toch de controle behouden. Dus kregen de feesten bij Sint-Jacobs tot diep in de jaren 1980 politieagenten over de vloer, die vaak de kop van Jut waren van de massa. Zo renden tijdens het optreden van jazzmuzikant Willem Breuker in ’77 agenten het podium op om de muziek stil te leggen wegens nachtlawaai. De muzikanten liepen al spelend weg. Alleen de drummer bleef zitten en dus namen de agenten maar zijn stokken af.
Tijdens een andere editie, toen de muziekversterking werd uitgeschakeld, moest men (volgens geluidstechnicus van dienst Marc Van Hecke) ‘maar leren te spelen zonder micro’s en luidsprekers want in het theater hiernaast hadden ze die toch ook niet nodig!’. In ‘82 dreigde men dan weer de festiviteiten tegen te houden toen de ondergrondse garage van de Vrijdagmarkt werd gegraven en het Sint-Jacobsplein als tijdelijke parking zou fungeren, dit (volgens Van Hecke) tot grote angst van een lokale middenstander op het Sint-Baafsplein: ‘De Buck vliegt weg op Sint-Jacobs? Hij … hij gaat toch niet naar hier komen hé? Ik heb juist nieuwe tapis-plain gelegd!’. De Gentse overheid trachtte Trefpunt het zwijgen op te leggen maar dat lukte niet. De Gentse Feesten bij Sint-Jacobs bleven gewoon jaarlijks doorgaan.