In de tentoonstelling ‘James Ensor. Inspired by Brussels’ ontdek je van 22 februari tot 2 juni 2024 hoe de stad Brussel Ensors eigenzinnige en kenmerkende beeldtaal mee heeft gevormd.
Op 1 oktober 1877 schreef James Ensor zich in als leerling van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Brussel. De zeventienjarige Oostendenaar was naar de grootstad verhuisd en huurde een kamer op nummer 12 van de Sint-Jansstraat, op een steenworp van de huidige Kunstberg. Ensor zou er drie academiejaren blijven.
Voor jongens was de prestigieuze Academie relatief toegankelijk. De opleiding was kosteloos en tijdens de registratie werden er slechts drie eisen gesteld: de kandidaat moest minstens twaalf jaar oud zijn, basisonderwijs hebben genoten en gevaccineerd zijn tegen de pokken. Aspiranten als Ensor dienden wel een proef af te leggen om finaal tot de Academie toegelaten te worden. Tijdens dit eerste concours werden de basisvaardigheden van het tekenen getest.
Aspirant-kunstenaar Ensor registreerde zich voor twee lessen: ‘Tekenen naar antieke kop’ en ‘Schilderen naar de natuur’. Op de Academie maakte hij gauw kennis met andere jonge talenten. De registers van de school tonen aan dat maar liefst negen kunstenaars met wie Ensor later de kunstenaarsgroep Les XX zou oprichten de schoolbanken met hem hebben gedeeld. Enkele van de meest klinkende namen zijn Fernand Khnopff, Willy Finch en Théo Van Rysselberghe. Een aantal maanden nadat Ensor de Academie in 1880 verliet, registreerde niemand minder dan Vincent van Gogh zich voor lessen teken- en schilderkunst. Na slechts drie maanden besloot de Nederlandse schilder er al mee te stoppen.
Paradoxaal genoeg bracht de traditionele Academie een generatie kunstenaars voort die aan de frontlinie van de Europese avant-garde kwam te staan. De nadruk op technische vaardigheid, klassieke esthetiek en de naleving van strikte artistieke conventies liet nochtans niet veel ruimte voor vernieuwing en experiment. Het curriculum van de Koninklijke Academie was gericht op het aanleren van fundamentele vaardigheden volgens strenge academische regels en normen. Studenten schilderkunst begonnen met het kopiëren van antieke voorbeelden – gipsen bustes, torso’s, fragmenten en figuren. Pas nadien leerden aspiranten tekenen en schilderen naar levend, mannelijk model (vrouwen waren nog niet welkom op de Academie, ook niet als model). Ensor schreef zich ook in voor het vak ‘Historische compositie’. Daarin werd hij geacht origineler werk te creëren op basis van opgelegde thema’s uit de Bijbel of de Grieks-Romeinse mythologie. Deze praktijklessen werden aangevuld met theoretische vakken zoals anatomie, perspectiefleer, archeologie en esthetiek.
Fout, fout!
Ensor beschreef zijn schoolavontuur in Trois semaines à l’académie, een satirische monoloog die in 1884 verscheen in het avant-gardetijdschrift L’art moderne. Het betreft een fictief toneelstuk waarin ‘een toekomstig lid’ van de kunstenaarsgroep Les XX zijn ervaringen aan een niet nader genoemde academie te boek stelt. Professoren Pielsticker, Slimmevogel en Van Mollekot geven de jonge Vlaamse kunstenaar wekenlang verwarrend en tegenstrijdig advies. Aan het einde van de derde week velt de Directeur zijn oordeel:
‘U tekent al schilderend. Fout, fout! U gaat uzelf nog verdrinken. Het is het gevoel dat u verliest, u bent niet de enige. Vorige week heeft u nog een goede tekening gemaakt, nu is het weer hetzelfde; heeft u misschien last van uw ogen? Een beeldhouwer zou erg in verlegenheid worden gebracht als hij iets van uw tekening moest maken.’
Een toezichthouder probeert de wanhopige student nog op het juiste pad te brengen, maar het mag niet baten: het hoofdpersonage besluit een punt te zetten achter zijn academische opleiding en sluit zich aan bij de alternatieve groep Les XX. Tot overmaat van ramp worden al zijn schilderijen op de Salon van Brussel geweigerd.
Eerder in 1884 had Ensor een ongecensureerd kladje van Trois semaines laten lezen aan redacteur Octave Maus. De echte namen van de docenten zijn er doorgehaald, maar nog goed leesbaar: het gaat om professoren Joseph Stallaert, Alexandre Robert en Joseph Van Severdonck, en om directeur Jean Portaels. Het is bekend dat Ensor en Portaels in werkelijkheid goed met elkaar opschoten. De ruimdenkende directeur zou de artistieke weg van de jonge schilder met belangstelling volgen. In 1899 schreef Ensor dat wijlen Portaels zijn controversieelste werken vurig had verdedigd. Tegen 1894 was Portaels zelfs in het bezit van De mystieke dood van een godgeleerde (KMSKA), een grote allegorische tekening die Ensor in 1880 was begonnen en later zou herwerken.
Toch zou Ensor als zelfverklaarde revolutionair blijven spotten met de Brusselse academie, die hij in 1922 nog als een boîte à myopes – een club voor slechtzienden – omschreef. Een decennium later liet de ondertussen beroemde schilder optekenen:
‘Vanaf het moment dat ik in de klas zat, begon de ellende. Ik kreeg de opdracht de buste te schilderen van Octavianus, de meest verheven van alle Romeinse keizers, naar een kleurloos model in gips. Omdat het wattige plaaster mij de strot uit kwam, gaf ik mijn caesar een fijne roze kippenvelkleur mee, en rood haar. De leerlingen waren verbijsterd; ik werd gepest, uitgelachen en gestompt. Volkomen van de kaart door zoveel branie wisten mijn professoren niets beter te doen dan mij mijn gang te laten gaan. Voortaan schilderde ik in alle vrijheid naar levend model.’
Uiteraard was de Academie belangrijker voor Ensors artistieke ontwikkeling dan hij in zijn geschriften liet uitschijnen. Zo zouden de principes van ‘Historische compositie’ fundamenteel blijken voor het creëren van grote, complexe voorstellingen, zoals het monumentale doek De intrede van Christus in Brussel in 1889. Bovendien had Portaels het curriculum zodanig hervormd dat er naast het onpersoonlijke academisme ook aandacht werd besteed aan het belang van artistieke zelfexpressie. Op die manier baande Portaels de weg voor een meer geïndividualiseerde kunstpraktijk.
Academy Awards
Tijdens zijn academiejaren nam Ensor jaarlijks deel aan de concours – interne teken- en schilderwedstrijden die plaatsvonden na het eerste semester en aan het einde van elk schooljaar. De competities werden gejureerd door directeur Jean Portaels en het professorenkorps. De prestigieuze prijswedstrijd of concours des prix vond plaats in de lente of zomer en werd voorafgegaan door een voorbereidend concours des places in februari, dat de volgorde bepaalde waarin studenten werden opgeroepen om deel te nemen aan de prijscompetities. De eindejaarstentoonstellingen waren openbaar toegankelijk.
De resultaten van Ensor aan de Academie waren wisselend, maar niet zo dramatisch als vaak wordt beweerd. Als tekenaar blonk hij regelmatig uit. In het academiejaar 1877–78 haalde hij bijvoorbeeld de tweede plaats in de prijswedstrijd ‘Tekenen naar antieke kop’. Een Buste van Homerus, die misschien tijdens het voorbereidende concours des places werd vervaardigd, is bewaard gebleven. Het daaropvolgende academiejaar behaalde hij opnieuw een mooi resultaat: Ensor werd derde op zesentwintig in de klas ‘Tekenen naar antieke torso en fragmenten’.
De resultaten van Ensor aan de Academie waren wisselend, maar niet zo dramatisch als vaak wordt beweerd
De tekening die Ensor tijdens dit concours des places vervaardigde, werd dit jaar door de Koninklijke Bibliotheek van België (KBR) verworven. Het betreft een groot blad met de torso van Laocoön, een fragment van de beroemde Griekse beeldengroep die sinds 1506 in het Vaticaan tentoongesteld staat. Een functionaris van de Academie noteerde Ensors plaats in de linkerbenedenhoek van de tekening (‘3e’). Op de uiteindelijke prijswedstrijd van het concours de torse was Ensor minder succesvol, maar niet onverdienstelijk: hij eindigde op de zevende plaats.
Hetzelfde geldt voor de tekencompetities in 1879–80, zijn laatste schooljaar. Ensor werd er respectievelijk vijfde op tweeëntwintig en zevende op zeventien in de competities ‘Tekenen naar antieke figuur’. KBR bezit een tekening van zijn hand die tijdens dat academiejaar tot stand kwam. Het betreft een voorstelling naar een gipsmodel van een gevilde man, een écorché van de Franse beeldhouwer Jean-Antoine Houdon. De anatomische écorché-figuur was een geliefd model aan de academies om studenten te onderrichten in de structuur en vorm van het menselijk lichaam.
Zoals hierboven vermeld, schreef Ensor zich vanaf 1879 in voor het aanvullende vak ‘Historische compositie’. Het concours bestond uit drie seances, elk gericht op een ander opgelegd thema. In 1879 moest hij bijvoorbeeld tekenen naar Plutarchus’ biografieën van Griekse en Romeinse beroemdheden. De drie onderwerpen waren ‘De dood van Archimedes’, ‘Brennus werpt zijn zwaard in de weegschaal’ en ‘De dood van Demosthenes in de Neptunustempel’. Ensor belandde op de twaalfde en laatste plaats. In 1880 had de conservatieve professor Joseph Stallaert even intimiderende en sombere thema’s opgelegd. Ensor en negen klasgenoten moesten tekeningen maken van ‘Saul wil David doden’, ‘De dood van Jezebel’ en ‘Achilles schendt Hectors lichaam en werpt het aan de voet van Patroclus’ bed’. De Oostendenaar belandde met de achtste plaats opnieuw onderaan het klassement.
Tien op tien
In tegenstelling tot het tekenen waren Ensors prestaties in de gevorderde klas ‘Schilderen naar de natuur’ stelselmatig slecht. In zijn eerste schooljaar nam hij samen met Fernand Khnopff, Adolphe Crespin en andere bekenden deel aan het concours des places. Ensor eindigde op de voorlaatste plaats, Khnopff werd derde. Ondanks het povere resultaat schreef Ensor zich in 1878 opnieuw in voor de schilderklas. Bij de concours des prix van zowel 1879 als 1880 belandde hij op de laatste plaats.
In de lessen schilderkunst naar levend model leerde Ensor de proporties, vormen en bewegingen van het menselijk lichaam observeren en weergeven. Enkele werken die hij tijdens ‘Schilderen naar de natuur’ vervaardigde, zijn bewaard gebleven. Exemplarisch is het hier afgebeelde doek uit een privéverzameling. De figuurstudie toont een halfnaakte man, ruggelings gezien, met een lendendoek en een stok in de hand. Dat het schilderij naar aanleiding van een concours werd vervaardigd, kan worden afgeleid uit de letter ‘M’ rechts bovenaan op het doek. Die letter komt overeen met de plaats die Ensor in 1880 kreeg toegewezen na een concours des places van de prijswedstrijd ‘Schilderen naar de natuur’. Het anonimiseren van de deelnemers stelde de jury in staat om hen zonder vooringenomenheid te beoordelen. Ensor eindigde op de tiende en laatste plaats.
Het volgende schooljaar staat Ensor nog als leerling geregistreerd, maar worden er geen resultaten meer gemeld. Het is duidelijk dat de jonge twintiger de Academie feitelijk had opgegeven en vanaf dan als zelfstandig kunstenaar zou verdergaan.
Een tweede thuis
Van 22 februari tot 2 juni 2024 opent in KBR de tentoonstelling James Ensor: Inspired by Brussels. De expo verkent de artistieke aantrekkingskracht van Brussel en neemt de bezoeker mee naar de belangrijkste plaatsen en gebeurtenissen die Ensor als kunstenaar en mens hebben gevormd. Hoewel Ensor teleurgesteld de Academie de rug toekeerde, zou hij nooit afscheid nemen van het netwerk dat hij in Brussel had opgebouwd. Ensor is onlosmakelijk verbonden met Oostende, maar het was in Brussel dat hij als kunstenaar tot bloei kwam en zich ontwikkelde tot een spilfiguur van de Belgische avant-garde. In de hoofdstad kwam hij in aanraking met kunstenaars, schrijvers, wetenschappers, politieke denkers en andere intellectuelen die een blijvende impact hadden op zijn leven en werk. Tot de eeuwwisseling beschouwde de jonge Ensor Brussel als zijn tweede thuis.
Dit artikel verscheen eerder ook in de Eos-pecial over James Ensor.