Op de vijfhonderdste sterfdag van de ultieme ‘homo universalis’ scheiden kenners in Eos feit van fictie. ‘Een groot wetenschapper was hij niet.’
Op 2 mei is het vijfhonderd jaar geleden dat Leonardo da Vinci (1452–1519) overleed. De Italiaanse geleerde was een begenadigd schilder en beeldhouwer, en hij beoefende diverse wetenschapsdisciplines, waaronder anatomie, ingenieurswetenschappen, scheikunde en natuurkunde. Hij werd beschouwd als de ultieme homo universalis. Hij was het ideaalvoorbeeld van de mens die zich zowel lichamelijk als geestelijk zo breed en diep mogelijk ontwikkelt.
Wat blijft er over van Leonardo’s reputatie als je ze toetst aan de historische en wetenschappelijke feiten anno 2019? ‘Laten we Leonardo uitzonderlijk noemen. Een typische vertegenwoordiger van zijn tijd. Maar wel iemand die thuishoort in de beroepscategorie ‘kunstenaar’’, zegt Geert Vanpaemel, wetenschapshistoricus aan de KU Leuven.
Leonardo’s wetenschap stond in dienst van zijn kunst, meent de historicus. ‘Wetenschappers willen vooruitgaan. Ze experimenteren in de hoop dat wat ze doen iets voor de samenleving als geheel kan betekenen. Zo was Leonardo niet. Hij zag wat hij deed als een vervolmaking van zijn eigen kunstenaarschap. Hij wilde vooral zélf beter worden, als schilder en tekenaar.’
‘Pas eind 19de eeuw is men Leonardo een groot wetenschapper beginnen te noemen. Zijn werk sloot sterk aan bij de visueel ingestelde moderne wetenschap van toen. Daar en dan is de mythe gecreëerd: Leonardo, de renaissanceman.’
De Tweede Wereldoorlog bracht een andere kijk op wetenschap met zich mee. Sindsdien is het beeld van Leonardo genuanceerder geworden. ‘Als ingenieur behoorde Leonardo tot een geschiedkundige fase in het wetenschappelijk denken die afliep. Hij was geen wegbereider van een nieuw tijdperk’, zegt Vanpaemel. Vandaag zien Vanpaemel en andere kenners Leonardo als een boeiende, veelzijdige en complexe, maar zeker niet als een universele mens.