Het waren Britse leerlingen die in de Belgische kostscholen hun inheemse vrienden met het voetbalvirus ‘besmetten’.
Juist door het feit dat ondanks het bestaan van verschillende Engelse colleges, bijvoorbeeld in Brussel en Brugge, veel Engelsen hun kinderen naar Belgische kostscholen en athenea stuurden, kon het nieuwe spel in ons land zo vlug een algemene ingang vinden. De sporttak veroverde zelfs de jaren nadien een bijzondere pedagogische plaats in de scholen van de Jozefieten. Voetbal was in hun ogen een leerschool voor wilskracht, inzet en fair play. De progressieve priesters ijverden voor een lichamelijke en gezonde jeugd en moesten daarvoor optornen tegen conservatieve confraters, die in de ‘anglomanie’ der voetballers een gevaarlijke bedreiging zagen voor de zielenheil van de Vlaamse jeugd.
Terwijl in de athenea en de staatsscholen de ‘lichamelijke opvoeding voor allen’ een plaats kreeg toebedeeld binnen het lessenrooster, werd de naschoolse sport en het voetbal stevig uitgebouwd in de katholieke kostscholen en colleges. Geestelijken als de Jozefiet Germain Hermans, die na een periode in het Engelse Saint George’s College te Croydon, terug in België in de jaren 1880-84 de voetbalsport in het Tiense Sint-Stanislascollege en het Sint-Mathernuscollege in Tongeren introduceerde, speelden hierin een pioniersrol. Net als de benedictijn Gérard Joseph van Caloen (1853-1932), zoon van de aristocratische burgemeester van Loppem, die in 1881 naar Engeland trok om er de geroemde Britse opvoedingsmethodes met hun waaier aan sportdisciplines te bestuderen. Op 3 november 1881 opende hij in Maredsous de École Abbatiale Saint-Benoît, waar studenten uit vooraanstaande en adellijke families onder meer kennis konden maken met de voetbalsport.
Anglofielen united
Ook buiten de schoolwereld begon de voetbalsport vanaf de jaren 1860-1870 gestalte te krijgen, niet toevallig in een aantal steden met een sterke Engelse aanwezigheid: Antwerpen, Brussel, Gent, Luik en Brugge. Die Engelse colonies genoten in ons land vaak een vrij groot aanzien. Ze bestonden veelal uit gezinnen van betere komaf en hoogopgeleiden als ingenieurs en hogere officieren, die in de Antwerpse haven of diverse indrustrietakken kwamen werken. Gezien de algemene bewondering voor het industriële Engeland, hèt land van de stoomenergie en industriële revolutie vanwaaruit het hele continent gemoderniseerd werd, hoeft het niet te verwonderen dat deze Britse onderdanen zich vrij snel konden integreren in de plaatselijke ‘high society’.
Geleidelijk aan zouden enkele rijke lieden uit de Belgische bourgeoisie zich niet alleen wagen aan het uit de Angelsaksische landen overgewaaide nieuwste technische snelheidssnufje, de vélocipède of ‘boneshaker’, maar zich ook storten op de nieuwe bal-, loop- en roeisporten. Vaak waren de fiere bezitters van peperdure en spectaculaire ‘Michaux’ en hoge ‘bi’s’ en stichters in de Belle Epoque van exclusieve fietsclubs, ook de gangmakers van de eerste voetbalploegen, wier terreinen op de tussenruimte van de pistes en velodrooms lagen. Het waren gegoede lieden uit hogere – meestal Franstalige – sociale kringen, vaak hogeschoolstudenten, zonen van dokters, advocaten of notarissen, rijke industriëlen en ondernemers, die in de middelbare scholen of via studies aan Engelse instituten kennis hadden gemaakt met de nieuwe sporten. Allen met dezelfde passies: snelheid, avontuur en Angelsaksische fairplay.
De stichters van de eerste Belgische voetbalclub, Antwerp Athletic Club, opgericht in 1880, waren Engelsen. Ze beoefenden er samen met de Sinjoren diverse sporten als lawn tennis, cricket, rugby en voetbal. Pas gaandeweg kreeg de voetbalafdeling een zelfstandiger werking en pas vanaf 1887 is er in de pers sprake van een Antwerp Football Club. Die zelfstandigheid van de voetbalsectie ging zo ver dat de naam Antwerp Athletic Club in 1892 verdween en er naast de Antwerp Football Club in 1893 een aparte Antwerp Cricket Club werd opgericht. Pas toen men een groot, genivelleerd en afgesloten terrein had gevonden, werden de voetbalclub en haar diverse secties samengesmolten tot Antwerp Football, Cricket and Lawn-Tennis Club. Net als andere sportverenigingen voelden de voetbalclubs in Antwerpen en andere Belgische steden al vlug de nood om zich in een overkoepelend orgaan te organiseren en wedstrijden in te richten.
In januari 1893 hadden de meeste clubs door middel van een mondelinge overeenkomst de Association Rules al aanvaard. Na ettelijke vruchteloze pogingen werd uiteindelijk op 1 september 1895 in het Brusselse café Le Coq Tourné de Union Belge des Sociétés des Sports Athlétiques opgericht. Deze Franstalige unie was een multisportfederatie die zich met wielrennen, cricket, atletiek en voetbal bezighield. Later sloten onder meer roeiers en tennisspelers zich aan. Na een officieuze competitie in 1894 namen zeven ploegen deel aan de eerste officiële competitie van het Belgische voetbal die van start ging op 10 november 1895. In augustus 1912 ging het voetbal zijn eigen weg onder de benaming Union Belge des Sociétés de Football Association. In 1913 kreeg de unie ook een Nederlandstalige naam, de Belgische Voetbalbond.