Leonardo da Vinci was lang niet enige kunstenaar-wetenschapper

Geniaal wetenschapper én briljant kunstenaar? Dan denkt iedereen uiteraard meteen aan de 500 jaar geleden overleden Leonardo da Vinci. Terecht, maar hij is niet de enige. ‘Kunst en wetenschap hebben meer met elkaar gemeen dan vaak wordt gedacht’, stelt Robbert Dijkgraaf, zelf wiskundige, theoretisch natuurkundige en schilder.

Mogen we meteen even de proef op de som nemen? Welke wereldberoemde wetenschapper liet ons het schilderij bovenaan dit artikel na van het Louvre, in de jaren 1830? Tip: radiosignaal, voorloper van de digitale communicatie.

Het antwoord volgt zo meteen. Mocht u het niet kennen dan bent u absoluut de enige niet. Want één ding staat vast: alles en iedereen wordt op dit vlak overschaduwd door het wetenschappelijk werk van kunstenaar Leonardo da Vinci (15 april 1452 - 2 mei 1519). Of omgekeerd: door de artistieke meesterwerken van de man die ook bezig was met anatomie, natuurkunde, bouwkunde en noem maar op. In die zin dat ze veruit het meest bekend zijn. Overal ter wereld, en bij iedereen. Van Alaska tot Zanzibar, de iconische afbeelding van de-man-met-de-baard spreekt voor zich, en de link met zowel de Mona Lisa of Het Laatste Avondmaal als de Man van Vitruvius volgt volautomatisch.

De voorbije decennia is Leonardo’s voetstuk nog flink verhoogd door de boeken van Dan Brown en de verfilmingen daarvan met Tom Hanks, en dezer dagen is hij alomtegenwoordig in de media n.a.v. de 500ste verjaardag van zijn overlijden, op 2 mei. Een neveneffect daarvan is dat het meer dan ooit lijkt alsof hij de enige was die erin geslaagd is kunst en wetenschap op een hoog niveau te verzoenen of naast elkaar te laten bestaan. Ten onrechte.

Wel meer mannen én vrouwen, overigens  hanteerden zowel het penseel als het pipet, om het zo maar even samen te vatten. En nee, niet alleen in de renaissance. Of de kwaliteit van hun artistiek werk die van Da Vinci’s oeuvre evenaart of zelfs maar benadert, is een andere vraag. Maar om hobbyistisch broddelwerk van zondagsschilders gaat het zeker niet, en hun wetenschappelijke verdiensten zijn objectief onweerlegbaar.

Om ze allemaal aan bod te laten komen heb je een flink uit de kluiten gewassen boek nodig. We beperken ons daarom tot een staalkaart die een zo breed mogelijk beeld geeft van de uiteenlopende tijdvakken, stijlen en wetenschappelijke disciplines. Te beginnen met, zoals beloofd, de schilder van Gallery of the Louvre (1831-33).

Samuel Morse (1791–1872)

Wetenschapper: Pionier van de telegraaf en bedenker van de naar hem genoemde Morsecode.

Kunstenaar: Na zijn studies religieuze filosofie, wiskunde, rechten en – raar maar waar – de destijds gedoceerde ‘wetenschap der paarden’ in de Verenigde Staten, geraakte Morse aan de Londense Royal Academy helemaal in de ban van renaissancemeesters Michelangelo en Rafaël. Het motiveerde hem om zijn schildertechnieken verder te verfijnen. In Amerika had hij al wel wat historische taferelen op doek gezet, maar nu verdiepte hij zich in het schilderen naar naaktmodellen, met haarfijne aandacht voor elk anatomisch detail. Het resultaat was o.m. The Dying of Hercules, dat door kenners als zijn beste werk wordt beschouwd.

Santiago Ramón y Cajal (1852–1934)

Wetenschapper: Alias ‘de vader van de moderne neurowetenschap’, en Nobelprijswinnaar Geneeskunde (1906). De Spaanse histoloog, een bioloog gespecialiseerd in functie en bouw van organische weefsels, kreeg die samen met de Italiaan Camillo Golgi voor de resultaten van hun onderzoek naar de werking van het menselijk zenuwstelsel. Ramón focuste daarbij op de fijne structuur daarvan.

Kunstenaar: Ramón was eigenlijk kunstschilder. Tot hij door zijn vader verplicht werd een echt vak te leren en geneeskunde ging studeren. Maar het artistiek bloed kroop toch waar het niet gaan kon, en zijn tekeningen die zijn researchresultaten illustreerden, groeiden uit tot kunstwerkjes op zich.

 

Kunst en wetenschap, op het eerste gezicht lijken het twee tegengestelde polen. Subjectief creëren versus objectief observeren en analyseren, zeg maar. Integendeel, stelde professor Culturele Studies Anneleen Masschelein (KUL) in 2016 in het kader van de tentoonstelling Ex Vitro waarin deze ogenschijnlijke dualiteit centraal stond. Niet in een museum of galerij maar, en dat zegt eigenlijk alles, in het Thermotechnisch Instituut op de Arenbergcampus.

Masschelein, ook curator van de expo, stelde toen in Veto dat kunst en wetenschap een vorm van creativiteit delen, die vanuit een bepaald denken vertrekt: ‘Al zijn de gevolgde protocols in de wetenschap strikter. Kunst kan een vrijplaats bieden om te denken wat mogelijk is. Wetenschappen ook, maar ze denken praktischer en kunnen zo de kunst dan weer tot dienst zijn.’ Vicerector Katlijn Malfliet voegde er nog een concreet voorbeeld aan toe dat de raakvlakken letterlijk en figuurlijk in de verf zette: ‘Vergeet niet dat de achtergronden van de anatomische prenten van Vesalius, die technisch indrukwekkend zijn, gemaakt zijn door het atelier van Titiaan.’

John James Audubon (1785–1851)

Wetenschapper: Als natuurwetenschapper en ornitholoog identificeerde hij niet minder dan 25 tot dan onbekende vogelsoorten in de Verenigde Staten. Zijn magnum opus The Birds of America geldt als een de beste ornithologische werken aller tijden. Mede met dank aan de voor die tijd indrukwekkend precieze kleurenplaten die er rijkelijk in stonden.

Kunstenaar: En dat kon alleen maar omdat Audubon ook schilder was, wat hem een enorm voordeel opleverde tegenover zijn collega-ornithologen. Vanuit zijn artistiek talent slaagde hij erin vogels te vatten in elk detail en alle pracht van hun bewegingen. De anderen moesten zich noodgedwongen beperken tot saaie prentjes van stokstijve vogels, waarin elke uiting van levenskracht en motoriek ontbrak.

Alfred L. Copley (1910–1992)

Wetenschapper: Copley was een specialist in de reologie, de tak van de fysica die de stromingseigenschappen van materialen bestudeert. Of beter: in de bioreologie, een term die hij in 1948 zelf introduceerde, in het kielzog van zijn focus op hoe die processen in biologische systemen verlopen. ‘Hemoreologie’, maakte hij er vier jaar later van, naar aanleiding van zijn onderzoek naar hoe bloed en bloedvaten functioneren in levende organismen. Nog later, in 1966, stichtte hij de wereldwijd vermaarde International Society of Hemorheology, de huidige International Society of Biorheology (ISB).

Kunstenaar: Parallel met zijn wetenschappelijke carrière stond hij samen met o.a. de Nederlandse schilder-abstract expressionist Willem de Kooning en zijn goede vriend en avant-gardecomponist Edgard Varèse aan de wieg van het New Yorkse artistiek genootschap Eight Street Club. Zelf schilderde hij onder de kunstenaarsnaam Alcopley. Zijn werk werd o.m. tentoongesteld in het Stedelijk Museum in Amsterdam, en vandaag is het merendeel ervan in het bezit van het Nationaal Museum voor Moderne Kunst in Tokio.

 

‘Kunst en wetenschap hebben meer met elkaar gemeen dan vaak wordt gedacht’, stelt ook wiskundige, theoretisch natuurkundige en voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) Robbert Dijkgraaf in 2009 in een lezing aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dijkgraaf heeft recht van spreken, want hij combineerde zelf zijn wetenschappelijke studies met een opleiding aan de Gerrit Rietveld Academie. En hij bracht die lessen aan de vermaarde hogeschool voor beeldende kunst en vormgeving in Amsterdam ook in de praktijk door zowel hoogleraar te worden als grafisch vormgever en schilder.

Dijkgraaf: ‘Zowel de kunstenaar als de onderzoeker leggen een eenzame weg af op zoek naar vernieuwing. Intuïtieve ideeën en halve vergissingen zijn vaak het vertrekpunt van hun zoektocht. Zij scheppen vanuit de onzekerheid. Naast deze creatieve component werken beiden vanuit een existentiële onzekerheid. Kunstenaars en wetenschappers hebben een relatief zwakke binding met de buitenwereld en bevinden zich in een parallelle wereld met zijn eigen regels en tradities. De “gewone” wereld om hen heen werkt vaak juist verstorend.’

Maria Sibylla Merian (1647–1717)

Wetenschapster: Merian zorgde voor een intussen wat vergeten geraakte maar daarom niet minder baanbrekende bijdrage aan de entomologie. Zij bestudeerde als een van de eerste natuurwetenschappers – ‘naturalisten’, zoals dat toen nog heette – insecten door directe observatie. Op die manier zorgde zij voor nieuwe inzichten in met name het metamorfoseproces van rupsen tot vlinders. Zij publiceerde o.m. de resultaten van haar veldonderzoek in Suriname (Metamorphosis insectorum Surinamensium, 1705).  David Attenborough beschouwt haar als een van de belangrijkste entomologen ooit.

Kunstenares: Zij kreeg een artistieke opleiding door haar stiefvader Jacob Marrel, een van de meesters van het stilleven in de Nederlandse Gouden Eeuw. Merian bracht die kunstenaarskennis in de wetenschappelijke praktijk door – helemaal zeker is dat niet, maar naar alle waarschijnlijkheid en voor zover vandaag bekend – als eerste insecten af te beelden samen met en in interactie met de planten waarop ze leven, waar ze hun voedsel uit halen enz. Prenten die je zo kunt inkaderen, als je van het thema en van haar stijl houdt.

 

Tot slot, er zijn uiteraard ook verschillen tussen kunst en wetenschap en bijgevolg tussen kunstenaars en wetenschappers. Dat gaf Robbert Dijkgraaf grif toe in zijn lezing: ‘Niet alleen in de uitkomst van hun werk maar ook in de beoordeling. Het bedenken van een baanbrekende theorie is – net als het maken van een schilderij – een creatief proces, maar bij wetenschap moet de theorie uiteindelijk wel worden getoetst. Stel dat het voorspelde deeltje niet wordt gevonden of de onderzoeker heeft een rekenfout gemaakt, dan is zijn briljante idee onjuist. In die zin is de afrekening in de wetenschap exact en in de kunst niet.’