‘Paradijs voor luiaards’
01 juli 2013 door KVDBIn 1818 bedacht Johannes van den Bosch het plan om armen naar nieuw op te richten kolonies te sturen. De voormalige kolonies hopen nu op erkenning als werelderfgoed.
Zijn droom: de volledige uitroeiing van de armoede in de Lage Landen. In 1818 bedacht generaal-majoor Johannes van den Bosch het plan om armen naar nieuw op te richten kolonies te sturen. De voormalige kolonies hopen nu op erkenning als wereld-erfgoed.
Het is een paradox. Heel wat godsdiensten en filosofische stromingen beschouwen armoede als een na te streven ideaal. Voor Diogenes, Jezus en Boeddha is zelfgekozen armoede een deugd. Toch werden en worden armen, landlopers en verschoppelingen overal ter wereld systematisch verdreven en vervolgd. Ze worden beschouwd als parasieten die teren op het zweet van hardwerkende, productieve burgers.
In Landlopers, het boek dat journalist Toon Horsten schreef over de Belgische landloperskolonies in Merksplas en Wortel, schetst Karel Govaerts van het Gevangenismuseum in Merksplas een beeld van de gewijzigde houding tegenover armen en behoeftigen. Waar armenzorg in het begin vooral vanuit de gemeenschap zelf werd geregeld en het vooral om liefdadigheid ging, verschoof het initiatief in de loop der eeuwen richting staat, zegt Govaerts. ‘Omdat er zoveel armen waren, volstond het niet om dat binnen de eigen gemeenschap te organiseren. De staat nam die rol steeds meer over en ging de armenzorg van bovenaf organiseren en zelf opleggen. De eerste benadering zou je bottom-up kunnen noemen, de tweede top-down.’
Arbeidsethiek
Anno 2013 wordt armoede vooral gezien als een gevolg van ongelijkheid en van economische onderontwikkeling. Iemand is arm omdat de maatschappelijke structuren ongelijkheid ‘produceren’. Armen kunnen dus onmogelijk zelf uit eigen kracht uit hun situatie ontsnappen. Dat was ooit anders. Overheerste tijdens de middeleeuwen nog de idee dat armoede een ‘lot’ was dat door God was opgelegd, dan rijpten de geesten tijdens de verlichting. Men ging ervan uit dat armen vooral lui waren en dat hen een gezonde arbeidsethiek moest worden bijgebracht.
Er werden in heel Europa stedelijke tuchthuizen opgericht waar de armen dwangarbeid moesten verrichten. Die tuchthuizen werden op nationaal niveau georganiseerd: eerst in het Rasphuis in Gent (1772) en daarna ook in het tuchthuis van Vilvoorde (1776). Burggraaf Jean Vilain XIIII, burgemeester van Gent, sprak van een ‘opvoedende vrijheidsstraf’. In de Franse tijd wordt de basis gelegd van de wet op de landloperij, die nog tot 1993 van kracht zou blijven. Een keizerlijk decreet van 5 juli 1808 maakt het mogelijk om landlopers van straat te plukken en hen naar een heropvoedingsgesticht te sturen.
De tuchthuizen van Vilvoorde en Gent worden in dat systeem ingeschakeld, en ook in Mechelen, Bergen, Seraing, Brugge, Namen, Rekem, Ter Kameren en Hoogstraten komen er bedelaarsgestichten. Een eerste keer krijgen de bedelaars een straf van drie tot zes maanden. Bij een tweede overtreding worden ze ter beschikking gesteld van de regering die hen voor onbepaalde tijd mag opsluiten.
Weldadigheid
Die harde aanpak komt al snel onder vuur te liggen, vooral onder invloed van de geschriften van de utopische socialist Robert Owen (1771-1858). Die bouwde in 1799 een bedrijf in Wales: de New Lanark Mills. Daar past hij zijn revolutionaire theorieën toe. De werknemers in de katoenfabriek krijgen gratis onderwijs, er is gratis medische verzorging en er is kinderopvang. In 1817 stelt hij voor om de tuchthuizen te sluiten en overal op het platteland ‘villages of unity and mutual cooperation’ op te richten. In deze coöperatieven zouden zo’n 500 tot 1.500 arbeiders kunnen werken in de landbouw en de industrie. De opbrengst zou geïnvesteerd kunnen worden in huisvesting en onderwijs.
Of de Nederlandse generaal-majoor Johannes van den Bosch (1780-1844) de ideeën van Owen kende, is niet duidelijk. Feit is dat hij in 1818 in aan koning Willem I laat weten dat hij samen met ‘een aanzienlijk getal onderdanen’ een ‘Maatschappij van Weldadigheid’ heeft opgericht ‘met het oogmerk om aan de talrijke klassen van behoeftige ingezetenen arbeid te verschaffen.’
In dat verzoekschrift rept hij met geen woord over zijn ambitie om de armoede in de Nederlanden uit te roeien. Hij hamert vooral op de economische voordelen van ‘Fabriekmatige inrichtingen ter vervaardiging van zoodanige goederen, die geheel of grotendeels van Buitenlands worden ingevoerd’. Als hij later in Nederlands-Indië het beruchte cultuursysteem invoert waar Multatuli in zijn Max Havelaar tegen protesteert, zal hij zich ook eerder van zijn mercantiele dan van zijn menslievende kant tonen. Tussen 25 augustus 1818 en 25 augustus 1825 opent Van den Bosch landloperskolonies in Frederiksoord (1818), Willemsoord (1819), Wilhelmina’s Oord (1820), Ommerschans (1820), Wortel (1822), Veenhuizen (1823) en Merksplas (1825).
De locaties, in de provincies Drenthe, Overijssel en in het noorden van de Zuidelijke Nederlanden, hebben één ding gemeen: het zijn dunbevolkte gebieden, ver van de grote steden. Door de landbouwkolonies daar op te richten hoopt Van den Bosch de woeste gronden te kunnen ontginnen en zo ook andere landbouwers naar de regio te lokken.
Aanvankelijk wil Van den Bosch enkel vrije kolonies stichten waar werklozen uit de steden zich vrijwillig kunnen vestigen. Ze krijgen een boerderijtje, wat dieren, een stuk grond en de nodige werktuigen. Met de opbrengst betalen ze een lening bij de Maatschappij af. Ze krijgen ook onderwijs en hebben een ziekteverzekering. Alcohol is ten strengste verboden. Hij wordt echter door de omstandigheden – vooral een tekort aan vrijwillige kandidaten – gedwongen om ook ‘onvrije’ kolonies te stichten (Veenhuizen, Ommerschans en Merksplas). Daar worden landlopers, bedelaars en andere verschoppelingen naartoe gebracht. Zij werken in een veel strenger regime dat weinig verschilt van dat van de tuchthuizen uit de Oostenrijkse tijd.
Wantoestanden
Vanuit religieuze hoek komt er al snel kritiek op de Maatschappij van Weldadigheid. Schrijvers als Jacob Van Lennep en Isaäc da Costa beschrijven wantoestanden in Ommerschans: uitgehongerde kinderen, zedelijk verderf, slechte voeding. Volgens hen moeten instellingen die niet op godsdienst gegrond zijn worden gesloten. Da Costa ontsteekt in een Bijbelse woede en schrijft: ‘Hij verdient, dat men hem den kop voor de voeten legt, die Generaal Van den Bosch! Want zij is uit den Duivel, de Maatschappij van Weldadigheid! De armoede willen opheffen! Het ontwerp is buiten het bereik der mensen. Zij willen een toren van Babel bouwen! Maar het gehele gebouw zal omver. De bijl ligt aan de boom, en de tijd van Gods herstellende Almacht breekt aan!’.
Van den Bosch laat zich niet intimideren en blijft vriend en vijand uitnodigen in zijn kolonies. In 1825 stuurt Robert Owen zijn zoon Robert Dale naar Frederiksoord. In een brief aan Owen had Van den Bosch wel de puntjes op de i gezet. De onvrije kolonies waren niet zijn idee: ‘Geschiktheid tot arbeid is altijd een vereiste. Gebrekkigen, ziekelijken, onnozelen en zeer jonge kinderen moeten aan de plaatselijke zorg der gemeenten worden overgelaten.’
Zoals Toon Horsten in zijn boek terecht opmerkt, zal hij later noodgedwongen op deze beperking moeten terugkomen. ‘Het blijkt moeilijk om voldoende kandidaten te vinden die in de kolonies willen wonen en werken. Dan kijkt een mens graag iets minder nauw. Bovendien blijken in de praktijk openbare besturen ook mensen naar de kolonies te sturen die ze graag kwijt willen: dementen, bejaarden, jonge kinderen en ‘werkonbekwamen’.’
Volgens Jannita Visscher van de Stichting Participatie De Ommerschans, die zich vandaag bezighoudt met de herbestemming van de kolonie in Overijssel, zijn er in de zeventig jaar dat de kolonie bestond, meer dan 5.000 mensen overleden. ‘Er waren veel ziektes, en heel veel mensen overleefden niet lang’.
Zuid-Nederland
De Zuid-Nederlandse kolonies in Wortel en Merksplas komen er niet zonder slag of stoot. De burgemeesters worden min of meer gedwongen om grote stukken onontgonnen heidegrond te verkopen aan de Maatschappij. Die ‘gemene gronden’ waren ook een bron van inkomsten voor hen. De gedwongen verkoop kwam dus neer op een onteigening.
In Wortel worden 129 hoevetjes gebouwd met elk 3,5 hectare grond. Op het hoogtepunt leven er 636 bewoners (1829). In Merksplas wordt in 1825 de gesloten kolonie gesticht.
Alle kolonies krijgen hetzelfde uitzicht. De hoeves worden gebouwd langs kaarsrechte dreven. Het is ‘alsof het ordenen van het project volgens een strik geometrisch patroon de armen zal helpen om ook hun leven op orde te krijgen,’ schrijft Horsten. ‘Dat is de uiteindelijke bedoeling: de zieken van de maatschappij, de gedegenereerden, terug op het goede spoor brengen door hen onder te dompelen in de bijna pastorale harmonie van de landbouw op het platteland.’
De kolonies worden wel bewaakt door een militair garnizoen van zo’n 30 soldaten, maar iedereen – jong en oud – leert lezen en schrijven. Er is een bibliotheek van de Nationale Maatschappij voor de Verspreiding van Goede Boeken. Er heerst ook godsdienstvrijheid: zowel katholieke priesters als protestantse dominees zijn in Wortel actief.
Toch zijn er ook in de vrije kolonie van Wortel grote problemen. Er zijn spanningen tussen Frans- en Nederlandstaligen (zeg maar Belgen en Nederlanders), er zijn veel ruzies en vechtpartijen, en het alcoholmisbruik kan nooit echt worden ingedijkt.
Ook economisch loopt er veel mis. Geen enkele kolonie wordt echt rendabel. De armen staan niet te springen om vrijwillig naar de afgelegen Kempen of naar het hoge noorden in Drenthe of Overijssel te gaan om een nieuwe leven te beginnen. Die perifere ligging zorgt nog voor andere problemen: de aanvoer van materiaal blijft problematisch.
Urbanist
Na de Belgische revolutie is het snel gedaan met de kolonies van Wortel en Merksplas. De zuidelijke afdeling van de Maatschappij van Weldadigheid wordt in 1842 ontbonden en de kolonisten moeten vertrekken. De armoedebestrijding wordt opnieuw geënt op het Franse systeem waarbij steden en gemeenten hun eigen bedelaars moeten opvangen. Per provincie is er één bedelaarsgesticht voor landlopers zonder adres. In Antwerpen wordt gekozen voor Hoogstraten.
In Nederland worden de kolonies van Van den Bosch ook gesloten in de tweede helft van de negentiende eeuw. Ook daar worden de armen opnieuw in de steden ‘opgevangen’.
Die aanpak brengt weinig soelaas en in 1866 en 1891 worden in België nieuwe wetten op de landloperij gestemd. Landlopers worden niet langer veroordeeld maar wel ‘ter beschikking van de regering gesteld’. Het verschil is louter semantisch aangezien de landlopers wel worden opgesloten.
In 1870 was al beslist om de voormalige landloperskolonies van Wortel en Merksplas aan te kopen. Aangezien veel van de oude hoeven afgebroken zijn, wordt er gestart met een groot bouwprogramma. Vanaf 1890 worden Wortel, Merksplas en Hoogstraten omgedoopt tot één nieuwe instelling: de ‘Weldadigheidskolonie van Hoogstraten – Merksplas’, met Merksplas en Wortel als onderafdelingen van Hoogstraten.
Opvallend is dat koning Leopold II niemand minder dan Victor Besme – de urbanist die Brussel naar het voorbeeld van het Parijs van Haussman uitbouwde – tekende voor de plannen van Merksplas. Architect Kurt Loomans, die zijn scriptie maakte over Merksplas-Kolonie, ontdekte dat de landloperskolonie werd gebouwd volgens hetzelfde principe als dat waarmee de stedelijke ontwikkeling van Brussel werd aangepakt. Het gebied werd, net zoals de hoofdstad, in zones verdeeld die moesten bepalen welke activiteiten in welk deel van de stad moesten plaatsvinden. De handelszaken lagen in het westen, de woningen in het zuiden. De centrale gebouwen zijn langs een stedenbouwkundige as geplaatst. De woningen van het personeel worden rond een schooltje gegroepeerd.
Dat de nood hoog is, blijkt uit de cijfers. Er worden tot 18.000 veroordelingen wegens landloperij uitgesproken. Tussen 1890 en 1910 stijgt het aantal kolonisten van 2.793 naar meer dan 6.000. De bedelaarsgestichten elders in het land worden bijna allemaal gesloten.
Opvang
In de loop van de twintigste eeuw worden de kolonies vaak gebruikt als opvangplaats voor andere ongewensten dan landlopers. Zo worden de uit Duitsland gevluchte joden er tijdelijk ondergebracht. Wanneer er in Geel – waar al sinds de middeleeuwen zwakzinnigen in thuisverpleging worden opgevangen – plaatsgebrek is, wordt er ook een psychiatrische afdeling geopend in Wortel. Merksplas wordt vanaf de jaren dertig een gewone gevangenis. Na de oorlog worden er 6.600 collaborateurs en politieke gevangenen opgesloten.
Na de oorlog fungeren Wortel en Merksplas opnieuw als landloperskolonies. ‘In de loop van de eerste helft van de twintigste eeuw hebben nieuwe sociale wetten ervoor gezorgd dat er voor steeds meer groepen armen en behoeftigen opvang en hulp voorzien wordt binnen de samenleving,’ schrijft Horsten. ‘De verzorgingsstaat krijgt vorm. Slechts de restgroep van landlopers blijft over.’
Voor hen zijn Merksplas en Wortel een zekerheid. In de warmere lente- en zomermaanden verblijven ze in de grote steden waar ze leven als clochards, en overleven met wat ze bij elkaar kunnen bedelen. Wanneer het te koud wordt, trekken ze met hun laatste geld naar Turnhout waar ze zich bij de politie aangeven. Die brengt hen dan naar het nabijgelegen Wortel of Merksplas. In de kolonie krijgen ze onderdak en voedsel.
Ze kunnen er werken in de ateliers van de kolonies en wat zakgeld verdienen. Toon Horsten: ‘De eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog laat de welvaartstaat zich in de rijksweldadigheidskolonies van Merksplas en Wortel van zijn meest genereuze kant zien. De twee instellingen zijn verantwoordelijk voor de opvang van de verschoppelingen van de maatschappij, die soms heel bewust uit de samenleving zijn gestapt en elk animo om mee te draaien kwijt zijn. De ambitie om hen nog te activeren wordt opgegeven. Het is goed zoals het is. Het gaat uiteindelijk om een tweede sociaal vangnet, voor wie buiten de boot valt in het circuit van werkloosheidsuitkeringen, minimumlonen en bestaansminima. In een reportage in het weekblad Panorama uit 1966 wordt Wortel-Kolonie zelfs omschreven als een ‘paradijs voor futlozen’. Futlozen die futloos mogen zijn.
Wet op landloperij
De wet op de landloperij uit 1891 blijft echter omstreden. Er gaan vaak stemmen op om hem af te schaffen, precies omdat verlichte geesten het onaanvaardbaar vinden dat landlopers als misdadigers worden beschouwd. In 1937 mislukt een eerste poging. In 1966 krijgen drie landlopers gelijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Zij hadden zich vrijwillig aangeboden in de kolonies, maar mochten niet vrijwillig vertrekken wanneer ze dat wilden. In 1974 bezoekt minister van Justitie Alfons Vranckx Merksplas en Wortel. Zijn sluitingsplannen blijven dode letter. In de jaren tachtig komt de zaak in een stroomversnelling, maar wanneer Jean Gol de wet wil afschaffen krijgt hij tegenwind vanuit het gerechtelijk apparaat. De procureurs-generaal vrezen dat de sluiting van de kolonies zal leiden tot een toename van kleine criminaliteit.
In 1987, het Internationaal Jaar van de Daklozen, roept het Europees parlement België op om de wet te schrappen. Het zal nog duren tot 21 januari 1993 voor dat ook effectief gebeurt, door toenmalig minister van Sociale Zaken Laurette Onkelinx. In Landlopers beschrijft de toenmalige directeur van de kolonie van Merksplas, Willy Van den Bergh, hoe hij het nieuws te weten kwam. Puur toevallig, zo blijkt: in die tijd was er welgeteld één gedrukt exemplaar van het Staatsblad voor de hele strafinrichting. In afwachting van een vergadering zit Van den Bergh te bladeren in een oud exemplaar. ‘Daar zag ik de aankondiging staan van de wet Onkelinx die de veranderde werking van de OCMW’s moest regelen. Als bijlage bij die wet: de afschaffing van de wet op de landloperij. Het stond er, zwart op wit. Goedgekeurd en ondertekend door de koning.’
Van den Bergh spoedt zich naar Brussel, naar de toenmalige inspecteur-generaal van het gevangeniswezen, Harry Van Oers. Om te verhinderen dat de landlopers van de ene dag op de andere op straat zouden komen te staan, stuurden Van Oers en Van den Bergh hen op ‘penitentiair verlof’. Iedereen die wou, kon vertrekken. Wie na een maand terugkeerde, kon opnieuw onderdak krijgen in de kolonie. In totaal verkozen tachtig mensen om in Merksplas te blijven. Vandaag zijn er nog een handvol over. Als die noodmaatregel niet was genomen, was de sluiting van Wortel en Merksplas in totale chaos verlopen.
Beschermd landschap
Dat de kolonies van Merksplas en Wortel niet werden afgebroken en verkocht, is te danken aan de inwoners van beide landelijke gemeenten. Al in 1995 betoogden ze voor het behoud van het hele gebied. Het Convent, een organisatie die ook de restauratie van het historische Begijnhof in goede banen leidde, neemt het voortouw in de acties voor het behoud van Wortel-Kolonie. In Merksplas ontstaat het platform Red Merksplas-Kolonie.
Wanneer beide sites in 1997 op de lijst staan van de meest bedreigde monumenten ter wereld van het World Monuments Fund, worden ze – in 1999 – beschermd als waardevol landschap.
Die bescherming van een gebied van meer dan 1000 hectare zet de lokale, provinciale en Vlaamse overheden ertoe aan een langetermijnstrategie uit te werken.
De Vlaamse Landmaatschappij beheert de landbouwgronden, het Agentschap voor Natuur en Bos de bossen en justitie blijft verantwoordelijk voor de strafinrichtingen. ‘Kempens Landschap fungeerde als slot op de deur,’ zegt Philippe De Backer, directeur van de vzw. ’Als er voor een bepaald onderdeel geen geïnteresseerde zou zijn, dan verbonden wij er ons toe het aan te kopen en er een nieuwe bestemming voor te vinden.’
De invulling van de sites is erg divers. In een van de boerderijen vond De Bonte Beestenboel onderdak. Greet Somers organiseert er boerderijklassen en -kampen. ‘De kinderen komen hier heel graag. Hier is geschiedenis geschreven, maar het kan ook blijven duren. Meer dan honderd kinderen kunnen hier plezier maken, spelen en leren. Ze doen dat in deze prachtige omgeving en dat is uniek’.
Werelderfgoed
In 2009 werden er voor het eerst in meer dan een eeuw weer bruggen geslagen tussen de kolonies in de Noorderkempen en die in Drenthe en Overijssel. De Nederlandse kolonies dienden in 2011 een aanvraag in om erkend te worden als Werelderfgoed. Sinds vorig jaar is er geregeld overleg met de Vlaamse collega’s om in 2017 een gezamenlijke aanvraag te doen. De bedoeling is om in 2018, tweehonderd jaar na de oprichting van de eerste kolonie in Frederiksoord, erkend te worden als ‘cultural landscape’.
Het dient gezegd dat de Belgische kolonies een streepje voor hebben op de Nederlandse. Omdat ze in de twintigste eeuw opnieuw gebruikt werden als landloperskolonies is hun oorspronkelijk karakter beter bewaard gebleven dan in Nederland. Daar werden de kolonies meestal omgevormd tot scholen of gevangenissen.
Epiloog
Met de afschaffing van de wet op de landloperij en de sluiting van Merksplas-Kolonie en Wortel-Kolonie is de armoede in België niet verdwenen. De droom van Johannes Van den Bosch is nooit gerealiseerd. Elke winter slaan de opvangcentra in de grote steden alarm omdat er een tekort aan bedden is. Volgens recente cijfers leeft vandaag 5,7 procent van de Belgische bevolking in ‘ernstige materiële deprivatie’. (Uit: Eos Memo, nr. 6, juni 2013)
Landlopers – Vagebonden, verschoppelingen en weldadigheidskolonies. Toon Horsten, Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 24,95 euro.
Foto’s: Collectie Stedelijk Museum Hoogstraten, Kempens Landschap vzw.