Het einde van mijn tocht komt in zicht. Brugge ligt op slechts 20km afstand, maar mijn route over Pourbus’ kaart toont nog leegtes. De laatste twee dagen wil ik nog enkele oude havenplaatsen bezoeken, het Oud Zwin verkennen en het mysterie rond een afgebrande hoeve onderzoeken.
Na een uitgebreide smaaktest van de zelfgemaakte confituren bij het ontbijt in de Zoete Polder, stap ik vol goede moed en suikers voor de zesde dag op mijn fiets. In eerste instantie wil ik enkele delen van het Oud Zwin verkennen. Zoals de naam reeds verraadt, is deze waterloop de voorganger van de grote Zwingeul die in de 12e eeuw ontstond. Spijtig genoeg is er erg weinig gekend over deze vroege verbinding tussen Brugge en de zee. Hoewel er vandaag wel consensus bestaat over het feit dat de waterloop een gekanaliseerde aaneenschakeling is van natuurlijke kreken, blijven er nog veel vraagtekens staan bij de exacte functie en de oorspronkelijke loop van het Oud Zwin. Dat grote delen nabij Brugge eerst vergraven zijn voor de aanleg van een het 16de-eeuws kanaal de Verse Vaart en later opnieuw zijn opgevuld voor de aanleg van de Brugse- en Koolkerkesteenweg, vergemakkelijkt het onderzoek niet. Vanaf Oostkerke is de loop van het Oud Zwin echter beter bewaard in het landschap en vooral in de buurt van Knokke kan je er soms langs fietsen. Het gehucht Schapenbrug, waar de drukke verbindingsweg tussen Sluis en Knokke het kanaal kruist, is een goede plek om het Oud Zwin te verkennen. Al heeft de dagdagelijkse passant waarschijnlijk nog nooit gemerkt dat hier een kanaal onder een brug passeert. De naamplaatjes met ‘Zwinnevaart’ zijn nog amper leesbaar en de dichte boomgroei laat maar een beperkte doorkijk toe. Met de auto flits je er zo voorbij. Maar als je met de fiets bent, is het de moeite om beide zijden van de brug te verkennen. Richting zuidwesten stroomt het deel, dat ook ‘Reygaertsvliet’ wordt genoemd, kaarsrecht richting Oostkerke. Zodra je 50m van de brug bent verwijderd, beland je in een oase van polderrust. Met vier opvliegende reigers doet dit vergeten stukje middeleeuws water zijn naam alle eer aan. Aan de andere kant van de Schapenbrug, richting het noordoosten, zijn de restanten van een sterk meanderend Oud Zwin herkenbaar, net zoals Pourbus ze heeft opgetekend. De Hazegrasstraat en recente parallel lopende waterloop moet je negeren. Let vooral op het bultige landschap links en rechts van dit rechte tracé. Dat zijn de dijk- en geulresten van het Oud Zwin dat bewust werd open gelaten bij de laatmiddeleeuwse inpoldering van de zone tussen Knokke en Sint Anna ter Muiden.
Na alle mogelijke stukjes Oud Zwin befietst te hebben, zak ik af naar Sint Anna ter Muiden, of ‘Mude’, zoals het in de middeleeuwen werd genoemd. Mude was één van de vele kleine Brugse voorhavens maar is vandaag een geval apart. Waar Monnikerede volledig verdwenen is, Hoeke verschrompeld is tot een schijnbaar modern gehucht, en Damme en Sluis actieve toeristische trekpleisters zijn geworden, lijkt Mude een ingeslapen openluchtmuseum. Met de fiets is de Rode Ossenstraat de aangewezen aanlooproute. Deze verbindingsweg tussen de voorhavens Hoeke en Mude slingert deels over de linkerbuitendijk van het Zwin en brengt al vanaf geruime afstand de plompe toren van Mude weids in beeld. Als kasseivreter neem ik er graag de centrale as met de veelzeggende naam ‘Haven’ bij. De kinderkopjes waarover ik rijd, zijn echter niet zomaar kasseien maar middeleeuwse ballastkeien. Recent archeologisch en geologisch onderzoek heeft aangetoond dat deze stenen een exotische oorsprong hebben en dus massaal naar Vlaanderen zijn geïmporteerd. Hun mineralogische samenstelling, grootte en afronding door water wijst erop dat ze werden opgeraapt langs de zuidelijke kusten van de Baltische Zee en op specifieke plaatsen langs de Schotse en Engelse Noordzeekust. De schippers van koggen gebruikten de stenen om hun schepen die geladen waren met lichte vrachten zoals stokvis of wol, te verzwaren voor een stabiele vaart vanuit het noorden. In de voorhavens werden de vrachten dikwijls overgeladen, waarbij vermoedelijk ook de ballast van boord ging. Vele eeuwen nadien kan je het maritiem verleden van Mude dus nog gewoon van de straatstenen aflezen, of van het straatnaambordje, zo je wil.
In het kader van een toekomstige fietsroute langsheen de voorhavens test ik na mijn passage in Mude verschillende wegen uit tussen Sint Anna ter Muide en Sluis. De twee hedendaagse hoofdverbindingswegen zijn alleszins te mijden. Niet enkel ligt in de Sint Annastraat waarschijnlijk het slechtste fietspad van Nederland – niet toevallig vlakbij de grens met België – maar ook het landschap is er heel moeilijk leesbaar. In de volle middeleeuwen moet de Zwingeul hier 1km breed zijn geweest, met Mude en Sluis als havens aan beide zijden van de monding. De plaats waar dat middeleeuws beeld het makkelijkst voor te stellen is, ligt iets verder naar het noorden. Op de ‘Weg Om den Paspolder’ positioneer ik mij middenin de middeleeuwse geul en kan ik de torens van zowel Mude als Sluis in één blik vangen. Op Pourbus’ kaart sta ik nu opnieuw in het slikken- en schorrengebied, want ook in de 16de eeuw was de brede geul al erg vernauwd door opslibbing en inpolderingen.
Hoewel ik die avond onderdak krijg in Sluis, maak ik toch nog een omweg richting Aardenburg. Enkele dagen voordien is daar een schuur van de hoeve Speling Hove in vlammen opgegaan. Volgens de Nederlandse archeologische inventaris staat die hoeve afgebeeld op de kaart van Pourbus, maar aangeduid als ‘Vyncenbrouc’. Als troubadour van het middeleeuwse landschap moet ik dit brandend actuele nieuwsfeit met mijn eigen ogen vaststellen. En ja, het nieuwsbericht blijkt te kloppen: de oude schuur ligt helemaal in de as. Gelukkig kan ik eveneens vaststellen dat de gedupeerde landbouwer – geheel conform de modaliteiten van het spreekwoord – voortploegt, terwijl een gespecialiseerde firma het veraste asbestdak opruimt. Maar de adder onder het as zijn niet de nieuwsfeiten of spreekwoorden, maar de historische feiten. Als je de kaart van Pourbus vergelijkt met het digitaal hoogtemodel en luchtfoto’s uit 2014, blijkt dat de locatie van Pourbus’ ‘Vyncenbrouc’ niet overeen komt met het huidige Speling Hove, maar met een verdwenen site 250m naar het noordoosten. Het hoogtemodel toont op de locatie van ‘Vyncenbrouc’ de contouren van een omwalde site en ook in het geploegde akkerland kan een geoefend oog minieme hoogteverschillen ontwaren. Of het nu goed of slecht nieuws is, laat ik het midden, maar de schuur van ‘Vyncenbrouc’ is niet onlangs afgebrand, die is al veel langer geleden verdwenen.
Die avond op de huiskamerlezing, georganiseerd door mijn gastgezin Ewald en Marijke, wordt het ‘nieuws’ over ‘Vyncenbrouc’ alvast enthousiast onthaald. Omdat Ewald voor de gelegenheid zijn vrienden-heemkundigen heeft uitgenodigd, wordt het een zeer interactieve avond. De voorbije week is mij immers steeds meer duidelijk geworden dat ik de lokale historische en landschappelijke kennis beter moet ontsluiten en integreren in mijn onderzoek. Het vragenuurtje wordt dan ook zeer letterlijk genomen. Met 2,5u wordt dit ongetwijfeld één van mijn langste presentaties ooit.
Het traject van mijn laatste etappe is waarschijnlijk het meest evident: van Sluis naar Brugge. De spreekwoordelijke 15km vogelvlucht zijn zelfs quasi in rechte lijn af te leggen via de Damse Vaart. De aanleg van dit kanaal werd in het begin van de 19e eeuw bevolen door Napoleon, die er een manier in zag om de Britse hegemonie op zee te omzeilen en zijn troepen via binnenwateren richting Scheldemonding te verplaatsen. Als fietsende mediëvist heb ik echter een haat-liefdeverhouding met dit kanaal. Enerzijds is het een idyllische strook en vlot bollend asfalt dat erg kenmerkend is voor de streek. Anderzijds eisen de typische bomenrijen langs de Damse Vaart alle aandacht op waardoor het middeleeuwse landschap minder opvalt en bijgevolg minder aandacht krijgt. Bovendien is Napoleon wel erg driest te werk gegaan bij de aanleg van het kanaal. Hoewel het tracé voor sommige delen restgeulen van het Zwin hergebruikte, zijn ook belangrijke middeleeuwse havenplaatsen zoals Monnikerede en Damme, erg verminkt bij de graafwerkzaamheden. Zo is het centrum van het op dat moment reeds verlaten Monnikerede helemaal doorgraven. Wie dus voor het middeleeuwse landschap komt, mijdt best de Damse Vaart. Gelukkig is mijn missie duidelijk: enkel middeleeuwse wegen richting Brugge en daar valt de Damse Vaart dus zeker niet onder. De meest aangewezen en idyllische route is zonder twijfel de Krinkeldijk; de linkerdijk van het Zwin die tot in Damme te volgen is.
Vanuit Damme kies ik een meer noordelijke koers: de middeleeuwse weg tussen Damme en de abdij van Ter Doest in Lissewege. Op de kaart van Pourbus staat deze weg nog gedeeltelijk aangeduid als de ‘Doestweg’ tot in het gehucht Michem. Een kaart uit de 18e eeuw spreekt over ‘Het Verdonkerde Doestwegelkin’. Vandaag lijkt de weg volledig verdwenen in het weidelandschap. Maar op het hoogtemodel is het tracé nog herkenbaar via minimale hoogteverschillen en parallelle waterlopen. Met de toestemming van de lokale landbouwer, waag ik mij tussen koeien en over prikkeldraad en afsluithekkens om de middeleeuwse route te verkennen. Van een weg is amper nog sprake, maar het tracé is wel nog herkenbaar. De fiets blijkt niet het meest aangewezen vervoersmiddel, maar het is ongetwijfeld één van de mooiste stukjes natuur die ik tegenkom op deze tocht. In Michem vind ik opnieuw het Oud Zwin op mijn pad, dat hier voortleeft als de Brugse Steenweg richting de Dampoort in Brugge. Via de Lange Reie rijd ik uiteindelijk Brugge binnen en zet koers naar het Stadsarchief. Een bezoekje aan de geschilderde kaart zelf is beste manier om deze tocht af te sluiten. Na de obligatoire selfie en een uniek gevoel van meta-cartografie ga ik citytrappend richting Hostel Snuffel, waar de echte finish van mijn tocht ligt.
Voor de zevende en laatste keer doorloop ik mijn avondritueel dat min of meer hetzelfde, maar toch steeds erg verschillend is. Mijn gastheer (deze is keer is dat Snuffel-CEO Lander) ontvangt mij met open armen, toont me mijn slaap- en wasplaats, schotelt mij een home made pizza voor en laat mij nog een dik uur tijd om de presentatie van die avond bij te werken. Bij deze laatste lezing maak ik ook de eindafrekening, en de cijfers zijn veelzeggend. Op mijn 7-daagse tocht heb ik 400 km afgelegd maar van de ruim 50u op de fiets, heb ik slechts 25u effectief in het zadel gezeten. Dat betekent niet enkel dat mijn gemiddelde snelheid slechts 16km/u was, maar ook dat ik de helft van de tijd heb stilgestaan. Een kniesoor zou zelfs twijfelen aan mijn whereabouts van deze sportieve wanprestatie. Ook ikzelf had de traagheid van mijn troubadourstocht onderschat. Op basis van een 16e-eeuwse kaart door een landschap fietsen, is inderdaad niet evident. De helft van de tijd was ik bezig met het bepalen van mijn locatie, de kaart beter te bekijken, foto’s te nemen of ging ik in gesprek met omwonenden. Vooral het contact met de bewoners van de streek, en bij uitstek de gastgezinnen, zullen lang bijblijven. De contrasten waren enorm: jong en oud, gezinnen en singles, vrienden en familie, privé-initaitieven en ondernemers, maar allemaal hadden ze op zijn minst één gemeenschappelijke belangstelling. Een interesse waarvan ik geloof dat ze intrinsiek aanwezig is bij elkeen van ons: de geschiedenis van de lap grond waarop men woont en werkt. Ik vind het een belangrijke taak van wetenschappers om ook die interesse te voeden en ‘Pourbus Troubadour’ bleek daarbij een erg gesmaakt voorgerecht. In een latere fase van dit project staat ook een participatieplatform voor geïnteresseerde burgers op het menu, en een aanklikbare publiekswebsite en tentoonstelling moeten het toetje gaan vormen. Maar aangezien ik zelf ook de smaak van het voorgerecht te pakken heb, staat volgend jaar eerst nog een vervolgtour langs het resterend oostelijk deel van de kaart gepland. Zwinstreek, u weze gewaarschuwd!