In het tweede deel van deze tocht beland ik in het deel van de Zwinstreek dat verdronk tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Erg toepasselijk zorgen de weergoden voor de constante aanvoer van frontzones.
"’t Was op een vroegen Septembermorgen, dat ik mij opmaakte om een verdwenen stad te zoeken. De natuur, als was zij bekend met mijn voornemen, scheen daarmede in sombere overeenstemming te willen zijn, en het erop toe te leggen, om in mijn hart een weemoedig gevoel te storten. De wind huilde zijn klaaglied. De hemel, met een zwart nevelenfloers overtogen, had zich in een rouwgewaad gehuld. De dagvorstin, achter een dicht gordijn verborgen, spreidde een droevig ochtendlicht over de aarde. De wolken vergoten een tranenvloed in talloze druppelen. Maar ik beklaagde mij niet. Wie een graf gaat bezoeken, dacht ik, mag niet vragen naar zonneschijn" (H.Q. Janssen, 1854).
Dit prachtig stuk proza werd in 1854 geschreven door Hendrik Quirinus Janssen, dominee van Sint Anna ter Muiden, en zoals dat een 19de-eeuwse geestelijke betaamt, bijzonder geïnteresseerd in geschiedenis en natuur. Maar laat je niet misleiden door deze epische inleiding. Wat volgt is het eerste gepubliceerde historisch onderzoek naar het verdwenen stadje Monnikerede, in de vorm van een spannend reisverhaal. Het belangrijkste ‘verkenningsmiddel’ van zijn ‘ontdekkingsreis’? ‘een bijzonder aanmerkenswaardige geteekende kaart uit de vorige eeuw’. Tijdens mijn doctoraatsonderzoek naar de verdwenen havens van het Zwin mocht ik in Janssens wetenschappelijke voetsporen treden. Met deze troubadourstocht en blog bevind ik mij opnieuw in zijn zog: het communiceren van wetenschappelijk onderzoek in de vorm van een reisverslag met behulp van een oude kaart. Goed beseffend dat ik zijn stijl nooit kan evenaren, verberg ik mij achter het excuus dat zijn dichterlijke vorm van schrijven vandaag als archaïsch en onwetenschappelijk weggezet zou worden. Al wil ik er ook graag op wijzen dat het artikel geredigeerd werd door J.H. Van Dale, de man achter het latere Groot Woordenboek. (Ook jij, redacteur, treedt in diepe voetsporen). Soit, de eigenlijke reden waarom ik dit citaat van Janssen gebruik, is omdat ik het doorheen de jaren als leuze ben gaan gebruiken wanneer ik archeologisch veldwerk doe bij regenweer: “Ik beklaag mij niet. Wie een graf gaat bezoeken, mag niet vragen naar zonneschijn”. De komende dagen ga ik op zoek naar het verdronken en begraven deel van westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Zet die hemelsluizen maar open!
Weemoedig voel ik mij allerminst. Na de gesmaakte gastlezing van gisteren vergezelt de immer goedlachse Dante de Ruijscher mij vandaag tijdens de fietstocht. Naast kenner van middeleeuws Aardenburg is hij ook dé expert van Coxyde. Niet de gelijknamige Vlaamse kustplaats, wel een verdronken en verdwenen vissersdorp langsheen de Zwingeul. Tijdens zijn thesisonderzoek slaagde Dante erin historische en archeologische data te koppelen aan luchtfoto’s, het digitaal hoogtemodel én – wat had je gedacht – de kaart van Pourbus, om zo de exacte locatie en topografie van het vissersdorp te reconstrueren.
In de eerste kilometers tussen Aardenburg en Coxyde, slagen we er amper in om middeleeuwse wegen te volgen. De grote overstromingsvlaktes van de Tachtigjarige Oorlog bevinden zich vooral in deze zone van de kaart. Dat was ook al te merken in het begin mijn onderzoek, toen ik de kaart van Pourbus op de hedendaagse topografische kaart probeerde te projecteren. Bij het zogeheten “georefereren” moet je zoveel mogelijk controlepunten in het landschap aanduiden; puntlocaties waarvan je zeker bent dat ze zowel op het historisch als op de hedendaagse kaart staan. De onderstaande afbeelding toont dat de spreiding van die controlepunten voor de kaart van Pourbus ongelijk is. Het merendeel van de 894 geïdentificeerde controlepunten ligt namelijk in het westen van de kaart, terwijl er in het oosten grote lege zones zichtbaar zijn. Dit zijn de oude stroomgaten die in de middeleeuwen weggevaagd werden, en vervolgens van niemandsland naar nieuw land herschapen worden. Een moeilijk leesbaar, maar boeiend parcours.
Via het eveneens verdronken dorp Hannekenswerve komen we al snel aan in Coxyde. De 17de-eeuwse inpoldering verschilt echter zoveel van de middeleeuwse landschapsindeling dat het erg moeilijk oriënteren is. Aangezien er in de onmiddellijke omgeving geen grondcontrolepunten tussen Pourbus’ kaart en de huidige topografie voorhanden zijn, is de projectiefout in zones als deze net iets groter. De enige methode om te controleren of de positie van Coxyde op de historische kaart wel degelijk klopt, is gedetailleerd archeologisch onderzoek. Door het archeologisch aardewerk dat wordt bovengeploegd in de recente akkers minutieus te registreren, is Dante erin geslaagd clusters van oppervlaktemateriaal ruimtelijk in verband te brengen met de huizengroepjes die Pourbus op zijn kaart schilderde. Bovendien vond hij in luchtfoto’s lineaire verkleuringen in de gewassen die overeenstemmen met de wegpatronen van Pourbus’ kaart. Dit onderzoek resulteerde niet enkel in een gedetailleerde topografische reconstructie van middeleeuws Coxyde, het bewees ook dat de kaart van Pourbus wel degelijk gedetailleerd en betrouwbaar is, of alleszins ‘kan zijn’. De casus Coxyde toonde aan dat de huizen op Pourbus’ kaart niet willekeurig rond een kerk werden geschilderd, maar in een waarheidsgetrouwe configuratie werden gekarteerd.
Tijdens onze passsage in Coxyde valt mijn oog plots op een vlek op de kaart die mij nog niet eerder was opgevallen. Met ‘de kaart’ bedoel ik hier één van de 24 analoge kaartbladen die veilig weggestopt achter 2 lagen plastic aan mijn stuurtas bevestigd is. Was het één van de regendruppels die als vergrootglas fungeerde? Of dominee Janssen die ergens daarboven de dagvorstin instrueerde om haar droeve ochtendlicht op mijn kaart te laten schijnen? Alleszins vervormde de onbeduidende ‘vlek’, zoals Dante en ik ze al twee jaar interpreteren, plots tot iets helemaal anders: een heuveltje met vier bomen.
We leggen meteen de link met de Maagdenbergweg, die hier in de nabije omgeving loopt, maar waar weinig meer over geweten is. Ook carto- en topografisch houdt het steek. Bij een toponiem als Maagdenberg kunnen we ons een rituele plaats in het landschap voorstellen, of toch een eerder mystieke dan functionele locatie. De wegconfiguratie op Pourbus’ kaart laat iets gelijkaardigs vermoeden. Vanuit het zuiden loopt een rood geschilderde weg in de richting van de heuvel. Maar ter hoogte van de Maagdenberg vervaagt de volle rode lijn tot een zwarte stippellijn die haar weg noordwaarts vervolgt richting Coxyde. Op basis van 16de-eeuwse geschreven bronnen kunnen we die stippellijn linken aan het Coxydschen mannepat, een simpele voetweg. De plaats is dus zeker bereikbaar, maar niet via de frequent gebruikte hoofdwegen.
Mijn enthousiasme omwille van deze plotse openbaring is tweeledig. Enerzijds is dit de eerste (cartografische) bron die ons informeert over de Maagdenberg. Anderzijds toont dit eens te meer dat het wel degelijk de moeite loont om twee weken rond te fietsen in het landschap dat je onderzoekt. Want ja, hoe gek het ook mag klinken, er bestaan wel degelijk wetenschappers die het nut en de meerwaarde van deze tocht in twijfel trekken. Welaan, de Maagdenberg van Coxyde zal vanaf nu mijn nieuwe stokpaardje worden om aan te tonen dat twee jaar turen op een digitaal beeld met een detail van 0,05mm per pixel, niet volstaat om een historische kaart volledig te doorgronden. Je moet het veld in en het landschap met eigen analoge ogen absorberen. Niet met de auto, waarbij je voortdurend moet opletten om niet naast die smalle wegen in een gracht te belanden terwijl het landschap aan je voorbijflitst; niet te voet, waarbij je geen 14 dagen maar 14 weken nodig zou hebben om de meer dan 700 km2 die Pourbus’ kaart bestrijkt te verkennen; maar met de fiets, waarbij zowel kaart als landschap aan een gemiddelde snelheid van 16km/u langzaam maar zeker hun geheimen prijsgeven.
Die dag doen we met Nieuwkerke, Sint-Caterine, Ozemanscapelle en Scoondike nog vier verdronken dorpen aan. Daarbij is het vooral Scoondike dat zich het best laat herkennen in het landschap. Al mag je je niet laten misleiden door de huidige topografische kaart. Het verdronken Scoondike werd namelijk enkele honderden meters noordwaarts opnieuw opgebouwd als het huidige ‘Schoondijke’. De middeleeuwse voorloper vinden we in een door heggen omgeven hobbelig stuk land. Hier zou tijdens oude opgravingen het kerkhof gevonden zijn, hetgeen ook de nabijheid van de kerk zelf impliceert. Het pokdalig microreliëf verraadt inderdaad dat de resten van het dorpje nog min of meer ongeschonden onder de graszoden moeten liggen. Aangezien de omliggende akkers zijn platgeploegd, vermoeden we dat de archeologische resten hier aan het oppervlak kunnen liggen. Na vijf minuten zoeken tussen de maïs hebben we twee handen vol aardewerk, bot en baksteen gevonden. Hoewel we voor het positioneren van de kaart opnieuw geen enkel referentiepunt hadden in kilometers omtrek, toont onze gegeorefereerde versie het verdronken Scoondike exact op de plaats waar we het op basis van archeologische indicatoren mochten verwachten.
Opgewekt over de mooie cartografische en archeologische vondsten in Coxyde en Scoondike fietsen we aan het eind van de dag richting Oostburg. Anders verging het onze eloquente voorganger H.Q. Janssen. Met de hulp van een lokale boerenzoon vond hij uiteindelijk het verdwenen havenstadje Monnikerede. Maar waar de aanblik op een hobbelig weiland bij Dante en mijzelf vooral tot jeugdig enthousiasme leidde, bracht het bij dominee Janssen een religieus geïnspireerde melancholie teweeg. Zijn artikel culmineerde in een dramatisch slot dat ik jullie niet wil onthouden:
"Hoe vermenigvuldigen zich de gedachten in mij, toen ik stond op […] dien ontzaggelijken puinhoop, wiens afzichtelijkheid de vriendelijke, weldadige natuur met een groen kleed bedekt had; op dat grote graf, onder de graszoden verborgen! Hier, waar nu de koeien grazen, woelde eens een wakker volk rusteloos doorheen en heerste er koophandel en vlijt. Ginds spande de wind vrolijk de zeilen en vertoonde zich een mastbos op de veilige reede, waar nu de grond door den ploeg gescheurd wordt. Elders, waar nu de kikvors zijn schrille tonen aanheft […] werd het heilig kerklied door priesters en zangkoor naar den God des Hemels opgezonden. Dáár, waar nu een eenzame vogel krijsend opvliegt, stond eens een brandstapel en dronk de aarde het Martelaarsbloed. Dat alles is heengevloden, vervangen door de stilte des doods. Dáár is niets meer; niets dan een koude verlaten, zwijgende arduinsteen. Mensch, grif in uw verbeelding een grafschrift op die laatste steen en lees erop tot uwen lering en stichting: Hier ligt begraven een stad […] bedolven in haar eigen puin. De wereld gaat voorbij en hare begeerlijkheid. Maar die den wille Gods doet blijft in eeuwigheid.
Weemoedig verliet ik de plek, terwijl de vriendelijke knaap voor de hem geschonkene beloning, naar Vlaamsche wijze, mij zijn dankbaren handkus toewierp."
Ervan uitgaand dat de dominee in zijn slotzin niet langer in metaforen sprak, houden Dante en ik het bij ons afscheid op het een professionele doch amicale handdruk. Of om in wielertermen te spreken: een handaflossing, want vanaf vanavond sta ik er weer alleen voor tijdens de huiskamerlezingen.
[met dank aan Dante de Ruijsscher]