Met de allerkleinste archeologische puzzelstukjes reconstrueert Barbora Wouters een heel leven in de vroegmiddeleeuwse stad.
Kruikscherven, een vermolmde ploeg, munten van lang voor de komst van cryptogeld: dat is het soort vondst waaraan je denkt bij een archeologische site. Barbora Wouters (VUB, Universiteit van Aarhus en FWO) laat zulke artefacten voor wat ze zijn. Als geoarcheoloog richt ze haar blik liever op de blootgelegde aardlagen.
In haar eetkamer schuift Wouters me een microscoop toe, met tussen de armpjes een monster dat ze genomen heeft in Ieper. ‘Zie je die middelste laag met de donkere spikkels? Flinterdunne houtdeeltjes, wellicht afkomstig van de vloer van een woning die dateert uit de middeleeuwen.’ Van een houten huis blijft meer dan duizend jaar na datum dikwijls niets meer overeind. Wil je daar toch overblijfselen van terugvinden, dan heb je niets aan truwelen en schoppen, maar moet je je heil zoeken in microscopisch bodemonderzoek. Wouters en haar collega Yannick Devos (ULB) zijn vandaag de enige archeologen in België die zich daarop toeleggen.
Het monster dat Wouters me toont, komt uit een laag sediment van wat in het jargon ‘zwarte lagen’ heet. ‘We gebruiken die term voor sterk gehomogeniseerde aardlagen, waarvan je niet met het blote oog kunt zien wat er allemaal inzit. Je moet monsters van het veld meenemen naar het lab om ze te kunnen interpreteren.’
Rommel, maar niet echt
Zwarte lagen kampen met een slechte reputatie. In het verleden stelden archeologen het concept meer dan eens gelijk aan teloorgang. ‘Archeologen vonden zulke lagen dikwijls in een context van laat-Romeinse en vroegmiddeleeuwse steden, die zogezegd in een staat van verval verkeerden’, zegt Wouters. ‘Zwarte lagen markeerden volgens hen een overgang tussen Romeinse steden en de eerste middeleeuwse steden. Ze beschouwden het materiaal in de lagen als rommel.’
Dat is soms, maar lang niet altijd het geval. Op bepaalde plaatsen bevat zwarte aarde betekenisvol organisch materiaal. ‘Houtdeeltjes kunnen hinten op vloeren van huizen, leer- en metaaloverblijfselen op marktplaatsen. Sporen van bemesting kunnen wijzen op landbouw, en stukjes plant op etensresten.’
Door de materialen in de zwarte lagen aan menselijke activiteiten te koppelen, deed Wouters vorig jaar een belangwekkende ontdekking. Op een site rond de ‘Burg’ in Antwerpen vond ze sporen van intensieve landbouw, die terugvoeren tot vóór het jaar 900. Vóór haar onderzoek dateerde het vroegste harde bewijs van stadswording in Antwerpen uit de 10de eeuw. De nieuwe resultaten wijzen erop dat dat proces al een eeuw vroeger aan de gang was. Daarmee trok Wouters een nieuwe streep op onze tijdlijn.
Maar waar het de archeoloog werkelijk om te doen is, is een menselijk verhaal vertellen. ‘Over de inrichting van een vroegmiddeleeuws huis in het noordwesten van Europa weten we erg weinig. Wat er gebeurde in deze of gene kamer, op het binnenplaatsje of in de tuin achter het huis: dat zijn vragen waarop we nog geen antwoord hebben. Van onder de microscoop kun je een leven precies reconstrueren. Dan krijg je een verhaal dat mensen vandaag echt aanspreekt.’
Momenteel werkt Wouters in het kader van een postdoctoraal onderzoek onder meer op de site van Ribe, een beroemde Vikingstad in Zuid-Denemarken. Met microscopisch bodemonderzoek hoopt ze antwoorden te vinden over het ontstaan van de stad en parallellen te trekken met soortgelijke steden.
Barbora Wouters
Barbora Wouters (1989)studeerde kunstwetenschappen en archeologie aan de Vrije Universiteit Brussel. In 2017 behaalde ze een dubbele doctorstitel aan de VUB en de University of Aberdeen in Schotland. Momenteel is Wouters als postdoc verbonden aan de VUB en de Universiteit van Aarhus. Daarnaast is ze gastprofessor aan de VUB en hoofdredactrice van Ex Situ, een tijdschrift over archeologie in Vlaanderen.