Utopisch samenleven
23 januari 2014 door EVDESelfmade man Jean-Baptiste Godin (1817-1888) bouwde in het Noord-Franse Guise en in het Brusselse Laken utopische leefgemeenschappen voor zijn arbeiders. Een portret van de man uit Eos Memo (december 2013).
Selfmade man Jean-Baptiste Godin (1817-1888) werd rijk dankzij de productie van door hem zelf verbeterde kachels. Het fortuin dat hij vergaarde met zijn Godin-kachels investeerde hij opnieuw in meer warmte. Figuurlijk dan: in het Noord-Franse Guise en in het Brusselse Laken bouwde hij utopische leefgemeenschappen voor zijn arbeiders.
Al decennia ijvert Guido Vanderhulst, expert industriële en sociale geschiedenis en oprichter van La Fonderie, het museum voor de sociale geschiedenis van Brussel, voor respect voor het industriële erfgoed. Onlangs kreeg hij de Europa Nostra-prijs voor zijn didactisch project rond de restauratie van de brouwzaal van Wielemans-Ceuppens in Molenbeek. Ook het complex Tour & Taxis kreeg door hem een fonkelende herbestemming.
Een strijd die hij zopas verloor is het gevecht tegen de afbraak van de oude, begin 19de-eeuwse werkplaatsen van de pragmatische utopist Jean-Baptiste Godin in Laken. Godin was een merkwaardige figuur. Een arbeidersjongen die erin slaagde fortuin te maken met de fabricage van een door hem zelf verbeterde kachel, en die zijn fortuin nadien investeerde in utopische leefgemeenschappen waar mensen in comfortabele omstandigheden konden wonen, werken en school lopen.
Die zogenaamde ‘familistères’ bouwde hij in Guise in Noord-Frankrijk, maar ook in het Brusselse Laken. Laken had tot voor kort een uniek patrimonium: er werd niet alleen een familistère met 72 appartementen bewaard, maar ook de werkplaatsen in hangars met sheddaken. Die laatste werden onlangs afgebroken om plaats te ruimen voor het zoveelste shoppingcenter.
Jonge koppels wonen op de bovenverdieping, bejaarden op het gelijkvloers, zodat ze geen trappen hoeven te lopen
Godin had Laken heel doelbewust uitgekozen als locatie voor zijn tweede vestiging. Het industriële terrein waarop hij bouwde, lag tussen de Zenne en het kanaal van Willebroek-Charleroi, tegenover de tuin van het Koninklijk Paleis, en nabij de spoorweg. Brussel was Godin niet onbekend, zijn ‘utopistische’ vrienden hadden er asiel gevonden en zijn tweede vrouw, Marie Moret, had er school gelopen. In Frankrijk hingen hem bovendien donderwolken boven het hoofd: Godin was dan wel burgemeester en volksvertegenwoordiger geworden, maar zijn visionaire ideeën werden met argwaan bekeken en hij werd voortdurend – ook in zijn ondernemerschap – gesaboteerd. Succes wekt blijkbaar jaloezie op.
Toch had Godin alles te danken aan zijn eigen harde werk. De fabriek die hij in 1846 in Guise opricht, fabriceert aanvankelijk 735 kacheltjes per jaar. Na vier jaar zijn het er al honderd per dag. In de belle époque zijn de ‘stoven Godin’ wereldberoemd: de kacheltjes en kookfornuizen ontbreken in weinig Franse of Belgische huizen. Het succes vloeit voort uit een technische uitvinding die Godin op zijn 23ste doet: hij vervangt het plaatijzer van de kachels simpelweg door gietijzer. Het voordeel was dat ‘fonte’ niet vervormt door de hitte en dat het meerdere malen gegoten kan worden, waardoor de prijs daalt. Dat procedé betekent een ware revolutie. Godin neemt een brevet maar keer op keer worden zijn vernieuwingen gestolen. Toch blijft hij werken aan verbeteringen. ‘Als ik niet vernieuw, dan gaat het bedrijf op de fles’, is zijn visie. Dat is later ook gebeurd. Honderd jaar later.
Het begin
Geboren in 1817 in het Noord-Franse Esquéhéries als zoon van een slotenmaker, verlaat Godin – schoolmoe – op elf jaar de schoolbanken. maar als autodidact leert hij voortdurend bij: hij leest gretig geschriften van Jean-Jacques Rousseau, Diderot, Saint-Simon en andere grote denkers. Dan al wil Jean-Baptiste de wereld verbeteren. Op zijn 17de trekt hij naar Parijs, naar zijn neef Jean-Nicholas Moret, wiens dochter later zijn ‘compagne’ wordt. Als ‘compagnon du devoir’ maakt Godin zijn ‘tour de France’, een ambulant opleidingssysteem dat nog altijd effectief werkt.
‘Die tour de France is essentieel voor zijn latere vorming’, aldus Guido Vanderhulst, ‘de onrechtvaardigheid die hij op die tocht opmerkt, tekent hem voor de rest van zijn leven. De extreem harde werkomstandigheden van de metaalarbeiders, het grauwe leven van loonslaven in sloppenwijken en het feit dat er geen solidariteit tussen mensen was. Het bouwen van die familistères was zijn antwoord daarop.’ Aanvankelijk installeert de prille twintiger zich in een eigen werkplaats naast het atelier van zijn vader. Na negen jaar bouwt Godin in Guise een fabriek die getuigt van een rationeel opgebouwd productieproces.
Zijn bescheiden afkomst vergeet de gefortuneerde ‘captain of industry’ nooit. Zijn centen spendeert hij vanaf 1859 aan de bouw van een ‘Palais Social’, een familistère naar het theoretisch model van een phalanstère, een soort gemeenschapshuis, van de Franse filosoof Charles Fourier, en de coöperatieve spinnerij van de sociale hervormer Robert Owen in het Schotse New Lanark. In Guise komen drie ‘blokken’ met 485 appartementen en in 1888 – het jaar van zijn dood - op meer bescheiden schaal 72 appartementen in Laken.
Beter leven
Godin was geen utopische dromer maar een pragmaticus, die wetenschappelijke bevindingen wou aanwenden om een beter leven te kunnen leiden. Hygiëne was in Godins ogen daarbij van essentieel belang. Om die reden ontwierp hij verschillende producten in gietijzer: urinoirs, spuugbakken. Ook in de familistère staat hygiëne centraal: door betere leefomstandigheden te creëren, wil Godin de elementaire besognes van mensen overnemen en hen opvoeden. De architectuur van het complex met alles erop en eraan speelt daarop in. Zoals hij zelfs de decoratieve elementen van zijn stoven tekende, ontwerpt Godin ook dit geheel van a tot z: de architectuur, de wiegen van de baby’s in de kinderkribbes, de schoolbanken... Alles werd minutieus overdacht. 23 jaar wordt er getimmerd aan dat Palais Social.
De drie wooneenheden met elk vier verdiepingen zijn geen slaapfabrieken. Arbeiders, bedienden en kaders van de onderneming kunnen de appartementen niet kopen, wel huren. De huurprijs wordt berekend op hun inkomen, de grootte en de verdieping. Jonge koppels wonen op de bovenverdieping, bejaarden op het gelijkvloers zodat ze geen trappen meer hoeven te lopen. Elk appartement telt twee à drie vertrekken die daglicht en lucht van binnen en van buiten krijgen. Alle appartementen liggen immers rond een centrale binnenkoer met een glazen dakoverkapping. In elke hoek van het woonblok zijn trappen en sanitaire ruimtes voorzien die regelmatig gereinigd worden door personeel.
Rond dit atrium lopen – zoals in de gevangenissen en scholen van die tijd – gaanderijen. De reling van die ‘wandeling’ is één meter hoog en de ronde pijlers staan net twaalf cm van elkaar verwijderd. Zo kunnen kinderen niet met hun hoofdjes geklemd raken of over de balustrade kruipen en naar beneden tuimelen. In de mozaïekvloer van de drie centrale hallen zijn verlichtingsgaten voor de kelders en verluchtingsroosters voorzien. Zo ontstaat er een permanente luchtstroom en ventilatie die condensatievorming onder de glazen koepel voorkomen. Op die overdekte binnenplaats worden mededelingen afgeroepen, verzamelen de kinderen zich ‘s ochtends om al zingend naar school te trekken, worden feesten en bals georganiseerd. Het allereerste Feest van de Arbeid wordt daar gevierd: op 1 mei 1867. Godin is een voorloper.
Zelf betrekt hij een appartement te midden van zijn werknemers. Zijn eerste – verburgerlijkte – vrouw kan er niet om lachen. Zij wou in een riante villa in het groen wonen en vraagt de echtscheiding aan.
Gratis onderwijs
Godin is de regisseur van het leven van zijn arbeiders. Voor het vuile goed is er de wasserij. Een vernieuwing, want in de arbeidersklassen wassen de vrouwen normaal gezien in de keuken. Alle vuiligheid blijft hangen op de plek waar eten wordt klaargemaakt. Linnengoed dat in de besloten ruimte te drogen wordt gehangen, zorgt voor een bedompte vochtige sfeer. Maar als de was en de plas buitenhuis gebeurt, blijft het appartement gezond.
Ook onderwijs is primordiaal. De school van Godin is vrijzinnig, gemengd, en zowel voor jongens als voor meisjes verplicht én gratis tot 14 jaar. In 1900 bedroeg het budget per leerling in een Godinschooltje het dubbele van dat van het Franse openbaar onderwijs.
Nadien neemt Godin ook de opleiding van getalenteerde tieners voor zijn rekening: jongens worden ingenieur en meisjes onderwijzeres (zoals zijn tweede vrouw). Ook arbeiders – vaak analfabete dagloners van het platteland – kunnen zich via avondonderwijs kosteloos bijscholen. Zonder opvoeding en cultuur kunnen mensen zich niet emanciperen, denkt Godin. Hij wil ervoor zorgen dat mensen vooruitgang kunnen boeken en hun eigen leven in handen kunnen nemen. Twee maanden vakantie zijn dus te veel van het goede. Kinderen hebben één vrije zomermaand. Tijdens de andere zomermaand werd een toneelstuk ingestudeerd en gerepeteerd. In zijn theoretisch werk Solutions Sociales uit 1871 schrijft Godin: ‘Het theater is voor de jeugd een van de schoonste mogelijkheden om te wedijveren. De leerlingen die zich onderscheiden door een intelligente en gevoelige lectuur, door beleefd en correct gedrag, mogen toetreden tot een klein troepje acteurs en actrices. Dat is een initiatie om goed leren te praten. Zo leren ze zich goed voorstellen, zich goed te houden voor de buitenwereld…’
Godin opent ook een muziekschool, ateliers voor zeefdruk en tekenen. Er is een fanfare en er zijn volkstuintjes voor mensen van het platteland. En ook een winkel waar alle levensmiddelen tegen voordelige prijzen kunnen worden aangeschaft. Kinderen leren zwemmen in het zwembad met een mobiele bodem zodat er geen verdrinkingsgevaar is voor de kleinsten. Het verwarmde water komt van de fabriek. Godin gaat dus heel ver in het organiseren van de leefgewoontes van zijn arbeiders.
Sociale zekerheid
Verder zet Godin ook sociale kassen als ziekteverzekering, pensioenfonds, wezen- en weduwetegemoetkomingen op stapel. Alle voorzieningen voor het personeel – ook aankopen en administratie – laat hij beheren door vrouwen, terwijl hun mannen in de fabriek werken. En opdat vrouwen ook zouden kunnen werken, zijn een kinderkribbe en een peutertuin voorzien: ‘le pouponnat et la nourricerie’.
Ook bij die kinderopvang bekommert Godin zich om de kleinste details. De baby’s lagen op bedjes van zemelen. Daarop klontert urine samen, zoals in een kattenbak. De kinderverzorgster nam vervolgens de vochtige, onwelriekende klont met een schepje weg, wierp hem als voer in de kippenren, effende het ecologische matrasje opnieuw, verschoonde het lakentje, en weer een probleem van de baan.
Maar Godin dreef het sturen van het leven van zijn arbeiders nog verder door: hij maakt hen aandeelhouder van het bedrijf. In 1880 – acht jaar voor zijn dood – roept Godin een stichting in het leven: l’Association Coopérative du Travail et du Capital. ‘Daarmee ligt Godin aan de basis van de coöperatieve beweging’, weet Guido Vanderhulst. ‘Voor hem had iedereen evenveel recht op rijkdom. Hij wilde de maatschappij veranderen.’ Uiteindelijk beslissen de aandeelhouders hoe het bedrijf werkt en hoe de winst wordt verdeeld. De vennoten kozen de directie en daarbij had iedereen hetzelfde aandeel. Vanuit Laken trokken bussen met arbeiders naar Guise om de aandeelhoudersvergaderingen bij te wonen, onder hen ook Vlaamse arbeiders die Godin van het platteland had aangetrokken. Na de dood van Godin verwatert zijn concept. Zijn discrete en intelligente vrouw Marie kan ‘la solidarité’ nog een paar jaren laten werken. Maar ook in Brussel was de industriële concurrentie heel hevig en na Godin werd er niet meer zoveel vernieuwd. De gedrevenheid doofde uit. Toch blijft de stichting tot 1968 functioneren. Daarna wordt ze opgedoekt. In Guise worden appartementen aan privé-eigenaren verkocht. De fabriek wordt twee maal overgenomen en de stad Guise – de vroegere vijand – wordt eigenaar van theater, school, winkels en ontspanningscomplex. Maar het eenheidsgevoel is verdwenen en de familistère bloedt dood.
Ook de Franse schrijver Emile Zola – toch ook een aanklager van sociaal onrecht – had niet veel lof voor de leefgemeenschappen van Godin: ‘Glazen huis. Wantrouwen van de buren. Nooit eens alleen. Nooit echt vrij...’ en nog: ‘Orde, reglement, mechanisme, comfort maar de zin voor avontuur en het risico voor het vrije leven... Is de arbeider erop vooruit gegaan en is hij nu volledig gelukkig? Dat is maar de vraag.’
Wat zou de schrijver nu denken van het sociale netwerkbedrijf Facebook dat anno 2013 opnieuw een ‘community town’ met 394 wooneenheden en allerlei faciliteiten zal bouwen? Een utopie is het alvast niet.
Wel is er opnieuw aandacht voor de Franse familistère van Godin: Guise is – na een lange aanloop – gerenoveerd en erkend als Unesco-patrimonium. In Laken staat nog de lege, ontredderde familistère zonder school, zonder tuintjes, zonder ateliers overeind.
Dit artikel verscheen eerder in Eos Memo, het geschiedenisblad van Eos Wetenschap. Daarnaast kunt u het geschiedenisnieuws volgen via de tweewekelijkse nieuwsbrief van Eos Memo.