Het lijkt bizar, maar tot het begin van de 20ste eeuw vonden tal van processen plaats waarbij dieren op wettelijke gronden werden vervolgd. Van snuitkevers tot zeugen, elk dier liep het risico op een veroordeling en zelfs terechtstelling.
In vele landen lees je in het burgerlijk wetboek onomwonden dat dieren ons toebehoren. Wij mensen beschikken over hen. De voorbije jaren ondernamen westerse landen pogingen de rechtstoestand van dieren te veranderen.
Dat kan op minstens twee manieren. Sommigen stellen voor een nieuw wettelijk statuut voor dieren uit te werken, dat verschilt van hun huidige statuut van rechtsobject én van ons huidige statuut van rechtssubject. Anderen zijn van mening dat dieren thuishoren in ons statuut, de categorie van de rechtssubjecten.
De tweede optie roept de vraag op welk recht van toepassing zou zijn op dieren. Vallen ze enkel onder het privaatrecht of ook onder het publiekrecht, zoals het strafrecht? In dat laatste geval is het mogelijk dat de overheid een dier voor de rechter daagt, bijvoorbeeld als het de rechten van anderen niet respecteert.
Dat scenario lijkt misschien bizar, maar in het verleden zijn talloze dieren vervolgd, veroordeeld en terechtgesteld. De eerste gedocumenteerde gevallen dateren uit de 9de eeuw. De meeste deden zich voor tussen de tweede helft van de 13de eeuw en het begin van de 20ste eeuw, met een piek in de 16de en 17de eeuw.
Kerkelijk en burgerlijk recht
Historici maken een onderscheid tussen kerkelijke en burgerlijke dierprocessen. Het verschil heeft onder meer te maken met de rechtspraak waarop ze gebaseerd zijn. Het kerkelijk recht is de verzameling van wetten die opgesteld is door de kerkleiders en die christelijke volkeren volgden. Het burgerlijk recht is het werk van wereldlijke overheden. In onze contreien is het een bonte mengeling van allerlei vormen van rechtspraak, waaronder het Romeins recht, het Germaans recht, het gewoonterecht en het kerkelijk recht.
Het kerkelijk recht vertelt onder meer wat er moest gebeuren als zwermen wilde en half-wilde dieren een menselijke gemeenschap troffen. Insecten hadden altijd al de vervelende neiging landbouwgewassen aan te vreten. In dat geval kon de getroffen landbouwer klacht indienen bij de kerkelijke instanties, die vervolgens een onderzoek instelden.
Als de dieren weigerden hun activiteiten te staken, ging de Kerk over tot drastische middelen: vervloekingen uitspreken.
Bij een gegronde klacht riepen priesters en bisschoppen in eerste instantie de hele gemeenschap op te bidden en een boeteprocessie te organiseren. Ze aanvaardden ook betalingen, in de vorm van tienden. Als de boosdoeners volhardden, schakelde de Kerk een versnelling hoger. De dieren kregen een dagvaarding, en ze kregen een advocaat toegewezen. Gerechtelijke verslagen tonen aan dat die advocaten – betaald door de gemeenschap – vaak een hoofdrol speelden in de processen. Ze probeerden de bevoegdheid van de rechtbank in twijfel te trekken, de misdaden van hun cliënten in perspectief te plaatsen en te onderhandelen over de voorwaarden van hun aftocht.
Als de dieren weigerden hun activiteiten te staken, ging de Kerk over tot drastische middelen, meestal door vervloekingen uit te spreken. Het vonnis maakte wellicht weinig indruk op de beklaagden. Doordat de processen soms maanden in beslag namen, loste het probleem meestal vanzelf op.
Ook bij ons
Dierprocessen kwamen ook voor burgerlijke rechtbanken. Het ging dan vooral over gedomesticeerde dieren, zoals huisdieren en vee, die mensen verminkt of gedood hadden. Historisch onderzoek wijst uit dat die praktijk zich al voordeed in het oude Griekenland, maar ze kwam pas tot bloei vanaf de late middeleeuwen, met uitschieters tot in de eerste jaren van de 20ste eeuw.
Vooral varkens moesten het ontgelden en daar is een goede reden voor. Varkens waren erg aanwezig in het straatbeeld, waar ze het afval hielpen te verwerken. Ze liepen vrij rond en waren niet kieskeurig als ze honger hadden. Jonge kinderen waren voor hen een wandelende lekkernij.
Dierprocessen kwamen zowel voor in Europa als in Amerika. Ook in België werden dieren berecht. Zo werd in 1578 in Gent een koe gegeseld en onthoofd omdat ze een kind had gedood. De beul kreeg de opdracht de kop op een staak te plaatsen in de onmiddellijke nabijheid van de galg. Het kadaver werd verkocht. De ene helft van de opbrengst ging naar de vader van het kind, de andere naar de armenkamer.
Verleidelijke ezelin
Een ander voorbeeld speelde zich af in de 18de eeuw in het Franse Vanves, waar een ezelin terechtstond. Het proces was uitzonderlijk om verschillende redenen. In tegenstelling tot vele andere dieren in de beklaagdenbank, had de ezelin geen schade aangericht, maar plezier verschaft. Ze had seksuele betrekkingen met haar eigenaar.
Daarnaast kreeg het dier de vrijspraak, wat eerder uitzonderlijk was. Die vrijspraak had ze niet alleen te danken aan haar advocaat, die argumenteerde dat haar eigenaar haar had gedwongen en dat ze bijgevolg niet uit vrije wil had deelgenomen aan het misdrijf. En ook buurtbewoners getuigden dat het dier ‘in woord en daad en in al haar gewoonten altijd een voorbeeldig wezen’ was geweest en dus vrijspraak verdiende.
Wat bezielde onze voorouders om dieren te straffen?
Wat was de functie van dierprocessen en waar vonden ze hun oorsprong? Zijn er diersoorten die moreel gedrag vertonen? En hoe gaan we tegenwoordig om met een dier dat een “misdaad” gepleegd heeft, zoals een agressieve, bijtende hond?
Je leest het volledige artikel in de nieuwe Eos, te koop in de winkel, kiosk of op www.tijdschriftenwinkel.be