Geschiedenis

Wat druivenpitten ons leren over veerkracht na een crisis

Als je bent wat je eet, dan ben je ook een beetje het afval dat je daarbij produceert. Dat moeten Israëlische archeologen gedacht hebben. Zij ontrafelden het lot van een verlaten nederzetting aan de hand van voedselresten.

Dit is een artikel van:
Eos Wetenschap

In de Israëlische Negev-woestijn bestond er 1500 jaar geleden een bloeiende beschaving, die plots verdween. Wat overblijft zijn stenen ruïnes. Wanneer en waarom de bewoners hun nederzetting verlieten, is voorlopig nog een raadsel. Voedselresten, meerbepaald de zaden van druiven, tarwe en gerst, tonen ons een stukje van de puzzel. ‘Oude afvalbergen in de Negev vertellen ons het verhaal van het leven in die tijd, aan de hand van keramische scherven en planten- en dierenresten. Wij groeven het afval op om de menselijke activiteiten erachter te reconstrueren. We bepaalden wanneer de nederzetting tot bloei kwam en wanneer ze ten onder ging’, zegt archeoloog Guy Bar-Oz, die deel uitmaakte van het onderzoeksteam. 

Gazawijn

In elf afvalbergen vonden de wetenschappers bijna 10.000 zaden van druiven, tarwe en gerst. Die telden en identificeerden ze. Wat opviel, was het grote aantal druivenpitten. Die waarneming komt overeen met de hypothese dat de landbouw in Negev voor een groot deel bestond uit wijnbouw voor de export. Bovendien zijn er Byzantijnse teksten die de zoete, witte ‘Gazawijn’ loven en vind je op archeologische sites doorheen het Middellandse Zeegebied ‘Gaza-amforen’. Die laatste zijn de amforen waar de Gazawijn mee vervoerd werd. Ze zijn ook te vinden met hopen in de vuilnisbelten van Negev. 

Gaza-amforen uit de derde tot vierde eeuw n.Chr, tentoongesteld in Medelhavs Museum in Stockholm.

De onderzoekers constateerden dat tussen de vierde eeuw en de helft van de zesde eeuw, het aantal druivenpitten steeg in verhouding tot het aantal zaden van tarwe en gerst. Daarna kwam er een plotse daling. Daniel Fuks, doctoraatstudent aan de Universiteit van Bar-Ilan en hoofdauteur van de studie, legt uit wat dat betekent. ‘Stel je voor: je bent een Byzantijnse boer met een stuk grond om je gezin te voeden. Het grootste deel daarvan gaat naar tarwe en gerst, waar je je boterham mee verdient. Op een kleiner stukje verbouw je druiven voor wijn, groenten en fruitbomen voor persoonlijk gebruik. Maar op een dag besef je dat je met de export van wijn genoeg verdient om brood te kopen en nog wat overhoudt. Beetje bij beetje breidt je de wijngaard uit en evolueert het doel van de landbouw van voorzien in het levensonderhoud naar commerciële wijnbouw.’ 

Ziekte en klimaatverandering

Dat bracht rijkdom met zich mee, maar ook extra kwetsbaarheid bij rampen. Die doken op in de helft van de zesde eeuw en verklaren mogelijk de ondergang. Eerst kwam de pest, die de wijnmarkt verkleinde. Mogelijk drong de ziekte door tot in Negev en velde ze werkkrachten, waardoor de productie en de aanvoer van producten in het gedrang kwamen. Daar bovenop waren er in de jaren 535 en 539 vulkaanuitbarstingen die de atmosfeer in het noordelijk halfrond vulden met stof. Die stofwolken deden het klimaat een decennium lang afkoelen. Ook dat kan, mogelijk via intense regens, de landbouw in de Negev-woestijn genekt hebben. Ziekte en klimaatverandering klinken vandaag als vertrouwde problemen. Fuks zegt: ‘Het verschil is dat de Byzantijnen het niet zagen aankomen, terwijl wij ons kunnen voorbereiden op de klimaatverandering of de volgende pandemie.’ De studie verschijnt in het vakblad PNAS