Het oorspronkelijke boek viert dit jaar zijn 200ste verjaardag en onlangs werd de zoveelste nieuwe film voorgesteld rond de beroemdste waanzinnige wetenschapper in de fictiegeschiedenis. Maar heeft dokter Frankenstein ook echt bestaan? En wie was dat dan?
Een ding staat sowieso vast: ja, Frankenstein heeft wel degelijk bestaan. Meer zelfs, Frankenstein bestaat nog steeds. Alleen, het is geen nazaat van de dolgedraaide wetenschapper van weleer met die naam. Het is zelfs geen mens, maar een gebouw: Burg (‘Burcht’) Frankenstein, een oud-Duitse vesting uit 1250, ten zuiden van Darmstadt. Maar het is geen toeval dat schrijfster Mary Shelley haar ultieme gestoorde professor in 1818 precies die naam meegaf.
Net geen anderhalve eeuw voor de publicatie van de oorspronkelijke roman Frankenstein – The modern Prometheus wordt in die burcht Johann Conrad Dippel (1673-1734) geboren. Dippel is geen wetenschapper maar een theoloog. Tot hij verstrikt geraakt in een discussie over religieuze dogma’s, die hem een andere kant op leidt. Dippel wordt alchemist, een beoefenaar van een oeroude tak van de natuurfilosofie waaruit later de moderne scheikunde groeit. Alchemisten proberen vanalles uit om een meestal mythisch resultaat na te streven. Zoals de overbekende Steen der Wijzen, en het zogenoemde Levenselixir. En dat magisch drankje brengt ons van de echte Dippel naar de fictieve Frankenstein.
‘Goor duivels schepsel!’
Het Levenselixir moet het leven verlengen en volgens sommige alchemisten zelfs eeuwig maken. De dood overwinnen, met andere woorden. Het fascineert Dippel mateloos. Tot grote woede van de kerkelijke overheden en zelfs van vroegere volgelingen. ‘Dippel is een goor duivels schepsel’, schrijft een van hen. ‘Hij is bezig met boosaardige, verdorven en zondige dingen.’ Het is zeker niet uit te sluiten dat religieus geïnspireerde rancune hier een rol in speelt. Aan twee kanten, zelfs. De fundamentalistisch katholieke Spaanse Inquisitie is op dat moment nog actief, maar ook aan protestantse kant predikt men hysterisch tegen zowel katholieken als andere protestanten met een afwijkende mening.
Met andere woorden: Dippel leeft in godsdienstig bijzonder woelige en gevaarlijke tijden waarin de wetenschap sowieso al vaak bekeken wordt als ‘het werk van de duivel’. Maar zelfs in die context is het duidelijk dat Dippel flink buiten de lijnen kleurt. Er staan bovendien ook andere rekeningen open. Letterlijk, zelfs. En op een bepaald moment komt dat allemaal samen op een punt dat naar het roemruchte Monster van Frankenstein leidt.
Dippel probeert tevergeefs zijn geboortekasteel te kopen in ruil voor de formule van zijn geheime Levenselixir. ‘Dippels Olie’, zoals hij zijn brouwsel zelf noemt. In het kielzog van die mislukte aankoop doen namelijk almaar wildere verhalen over hem de ronde. ‘Dippel is in zijn laboratorium bezig met een gruwelijk en godslasterlijk experiment’, fluistert men in de streek. ‘Hij doet proefnemingen met lijken! Experimenten waarbij hij de ziel van de ene dode probeert te verhuizen naar het lichaam van de andere, via een duivels apparaat met trechters!’
Roddels en onzin? Misschien. Maar misschien ook niet. Tastbare zielsverhuizing is iets wat alchemisten in het algemeen en Dippel in het bijzonder wel degelijk fascineert. Hij heeft er in elk geval meermaals over gefilosofeerd in zijn geschriften. Concrete bewijzen dat hij het ook in de praktijk geprobeerd heeft, zijn er echter niet.
Ook niet van een ander verhaal dat iedereen vandaag kent als een vast visueel hoogtepunt in de ontelbare Frankenstein-films. Volgens de plaatselijke overlevering is Dippel, net zoals het Monster van Frankenstein, weggejaagd door een woedende menigte. Hij wordt, nog steeds volgens die legende, achterna gezeten met toortsen, dorsvlegels en rieken. Precies zoals het fictieve Monster van Frankenstein, dus.
Wat hoe dan ook vaststaat is dat Dippel op een andere manier om het leven zijn gekomen. De fictieve dokter sterft bij de zoektocht naar zijn monster, Dippel overlijdt op zijn 61ste in zijn bed. Amper een jaar nadat hij – o ironie – in een medisch traktaat uitgebreid heeft geargumenteerd dat hij dankzij zijn Levenselixir 135 jaar oud zou worden. Niet echt, dus.
Maar goed, hoe kan zo’n Duits verhaal een goeie eeuw later een Engels meisje van 19 inspireren?
‘Nieuwe mensen maken’
Frankenstein-auteur Mary Shelley is de dochter van filosoof William Godwin en Mary Wollstonecraft, een van de allereerste feministes. De kiem van haar boek zit in haar huwelijk met een van de grootste maar ook meest beruchte Engelse dichters. De man van wie zij, zoals dat toen ging, de familienaam overnam: Percy Bysshe Shelley.
Met hem doorkruist zij Europa, en het staat vast dat zij daarbij Burcht Frankenstein bezocht hebben. Het is bijgevolg perfect denkbaar dat iemand haar daar het verhaal van Dippels experimenten en de klopjacht heeft verteld. In haar dagboek schrijft Mary Shelley vervolgens over een ontmoeting met studenten van de universiteit van Straatsburg. En wie is een van de meest tot de verbeelding sprekende studenten in de geschiedenis van die universiteit? Inderdaad, Dippel. Het valt verder nog op dat Shelley het na dat bezoek in haar dagboek ook meermaals heeft over ‘nieuwe mensen maken’. Precies wat dokter Victor Frankenstein later zal doen in haar roman.
Maar is het bijgevolg helemaal zeker dat Dippel de oer-Frankenstein is? Daarover bakkeleien literatuurhistorici vandaag nog steeds, want er komen nog meer wetenschappers in aanmerking. Met name medicus en filosoof Luigi Aloisio Galvani (1737-1798) en zijn neef en natuurkundige Giovanni Aldini (1762-1834). Zij experimenteren, kort samengevat, met het effect van stroomstoten op spieren. En een van de andere meest bekende passages in de Frankenstein-films is het moment waarop de waanzinnige professor zijn monster tot leven wekt met blikseminslagen. Met elektriciteit, dus.
‘Hang hem nog eens op!’
Vanaf 1802 doorkruist Aldini Europa met een soort wetenschappelijke circusvoorstelling. In januari 1803 speelt een zekere George Forster er in Londen ongewild een hoofdrol in. Forster is ter dood veroordeeld en opgehangen. Aldini brengt elektrische geleidende staven aan in het gezicht van de opgehangen misdadiger. Sensatie, want Forster trekt als bij toverslag een oog open!
Tijd voor de volgende fase. Aldini stopt de staven in het rectum van de gehangene. Die begint wild met zijn armen en benen te zwaaien alsof hij uit de doden is opgestaan. Nog meer opschudding in het publiek! Een aantal mensen verlaten geschokt de zaal. Een hardnekkig maar wellicht ongefundeerd verhaal wil zelfs dat een van hen het letterlijk besterft van de angst. Het merendeel van de toeschouwers reageert in elk geval heel anders. Ze eisen luidkeels dat Forster opnieuw wordt terechtgesteld, aangezien hij weer leeft.
En dat brengt ons opnieuw bij Mary Shelley. Hoe is haar Frankenstein eigenlijk ontstaan? Tijdens haar Europese rondreis met haar man organiseren ze een onderling wedstrijdje, met ook nog zijn collega-schrijvers Lord Byron en John Polidori: wie kan het beste griezelverhaal schrijven? Het idee komt bij hen op, ten eerste, na het bezoek aan Burcht Frankenstein. En, ten tweede, na een verblijf in en rond het Zwitserse Genève, waar een groot deel van Mary Shelley’s ‘inzending’ Frankenstein zich afspeelt. Het staat, ten derde, ook vast dat ze het in de voorafgaande gesprekken over allerlei occulte toestanden hebben gehad. Maar ook over ‘galvanisme’, de populaire noemer waaronder de onderzoeken van Galvani en Aldini samengevat worden.
Kort na die gesprekken, schrijft Mary Shelley er later zelf over, wordt ze geplaagd door een nachtmerrie. Over een geniale wetenschapper die erin slaagt nieuw leven te creëren. In haar roman gaat dat als volgt, beschreven vanuit het standpunt van Victor Frankenstein: ‘Bij het schijnsel van het half gedoofde licht zag ik het doffe gele oog van het wezen opengaan. Het ademde hard en zijn ledematen werden vertrokken door spiertrekkingen.’
En dit is, ter vergelijking, het verslag in een populair Londens blad van Aldini’s experiment met het lijk van George Forster, ruim tien jaar voordien: ‘Bij de eerste toepassing van het procedé, in het gelaat, begonnen de kaken van de aflijvige te beven, de omliggende spieren vertrokken vreselijk en één oog ging open. Bij de tweede toepassing ging zijn rechterhand omhoog en ze balde zich tot een vuist, en zijn benen en dijen begonnen te bewegen.’
Zou elke gelijkenis louter op toeval berusten?