Asbest in ons leidingwater
22 april 2015 door MRVeel kraanwater bevat het kankerverwekkende asbest. Om hoeveel asbest gaat het, en zijn ingeslikte asbestvezeltjes net zo gevaarlijk als asbest dat ingeademd wordt? Niemand weet het.
Veel kraanwater bevat asbest, afkomstig uit waterleidingen gemaakt van zogeheten asbestcement. Maar om hoeveel asbest gaat het, en zijn ingeslikte asbestvezeltjes net zo gevaarlijk als asbest dat ingeademd wordt? Niemand weet het. Onderzoek gebeurt amper en de overheid lijkt verkeerd geïnformeerd. Nochtans kunnen nieuwe onderzoekstechnieken misschien uitsluitsel bieden. Op korte termijn zou al veel gewonnen zijn wanneer het Vlaamse drinkwater een moderne voorbehandeling ondergaat.
Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn in Vlaanderen massaal waterleidingen aangelegd, in oersterk asbestcement, beter bekend onder de merknaam Eternit. Vandaag bezit Vlaanderen nog ruim 19.000 kilometer aan asbestleidingen – goed voor 30 procent van het waterleidingnet. Dat er asbest in het kraanwater zit, is zeker: de concentraties elders in de wereld variëren van enkele vezels per liter tot honderden miljoenen, soms miljarden. Zeker als het water relatief zurig is, lost geleidelijk kalk op uit de leidingwand, waarna asbestvezeltjes eveneens loslaten. Ook wie zweert bij frisdrank kan misschien asbest binnenkrijgen. Want frisdrank, blikgroenten, bier en tal van andere producten bevatten eveneens leidingwater.
Bezorgde vragen worden weggewuifd, op basis van drinkwaterrichtlijnen uit 1993 van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO concludeerde dat er ‘geen overtuigende bewijslast’ was dat het inslikken van asbest gevaarlijk is. Richtwaarden voor asbest in drinkwater zijn dan ook niet nodig, klinkt het. De WHO baseert zich echter slechts op 28 onderzoeksartikelen – een flinterdunne bewijslast. Bovendien ruikt de paragraaf over asbest naar belangenvermenging, want er zijn links tussen de auteurs en de private Britse watersector, die niet zit te wachten op alarmsignalen over het leidingennet.
Eos ging zelf op zoek naar wetenschappelijke bewijzen, en vond amper degelijke studies naar het inslikken van asbest. Enkele van de weinige studies die er zijn, suggereren wel een mogelijke link met kanker, en verspreiding van asbestvezels vanuit de darmen naar de rest van het lichaam en naar het nageslacht.
De sussende richtlijn van de WHO heeft grote gevolgen: overheden steunen erop om zichzelf en de bevolking gerust te stellen. Waterbedrijven voelen zich niet genoodzaakt het leidingnet versneld te vernieuwen. In Vlaanderen, bijvoorbeeld, gebeurt – in tegenstelling tot sommige buurlanden – voor zover bekend geen onderzoek naar asbest in het leidingwater, en onderneemt men geen inspanningen om het water te bewerken zodat het minder “agressief” (zuur) wordt. De sense of urgency om doorgedreven onderzoek te doen naar het inslikken van asbest is weg – en daarmee ook de nodige onderzoeksfinanciering. Nochtans zou iedereen die dieper graaft in dit dossier moeten besluiten dat asbest inslikken luchtigjes ‘ongevaarlijk’ noemen, wel erg kort door de bocht is.
Nieuwe stamcel-onderzoekstechnieken, die ontwikkeld worden in Utrecht, kunnen wellicht helderheid scheppen in het gedrag van asbestvezels in onze ingewanden. Moderne voorbewerking (zogenoemde conditionering) kan intussen de asbestgehalten in leidingwater doen afnemen, zo blijkt uit de praktijk in Nederland.