Nieuwe gebouwen zijn te steriel
07 juli 2016 door SSTKostprijs, stevigheid, energie-efficiëntie, en als het kan nog een vleugje esthetiek. Dat zijn de elementen waarop een architect vooral let. Misschien moeten ze ook eens kijken of hun ontwerpen de juiste bacteriën huisvesten.
Lange tijd heerste de overtuiging dat microben zoveel mogelijk uit ons huis moesten worden geweerd. Grondig schoonmaken met antibacteriële middelen werd daarom aangeraden. Maar niet alle bacteriën zijn slecht. Wel integendeel. Hoewel de meeste ‘huismicroben’ helemaal geen impact hebben op onze gezondheid zijn er ook zelfs enkele waarvan we sterker en fitter worden.
Het is bekend dat kinderen die op een boerderij zijn opgegroeid – of op ‘den buiten’ – later minder vatbaarder zijn voor het ontwikkelen van een allergie zoals astma. De oorzaak is het contact op jonge leeftijd met bacteriën en allergenen (kattenepitheel bijvoorbeeld), waardoor het immuunsysteem ze tijdig leert kennen en er later geen bedreiging in ziet.
Een groepje wetenschappers van de Yale University (VS), pleit er nu in Trends in Microbiology voor dat architecten (meer) aandacht hebben voor de rol van deze ‘goede bacteriën’ hun ontwerpen – idealiter van huizen en kantoren. De vraag die ze moeten stellen is: Hoe houd ik de juiste microben in mijn gebouwen en de slechte erbuiten?
Het ‘microbioom’ (de volledige populatie aan micro-organismen) in een gebouw wordt beïnvloed door verschillende factoren, zoals de geografische locatie, de materiaalkeuze en de ventilatie. Door slim met die factoren te spelen kan een architect het pallet aan micro-organismen zoals bacteriën en schimmels zélf invullen.
In plaats van een hond of een kat in huis te nemen kunnen architecten er bijvoorbeeld voor zorgen dat de bacteriën en schimmels die deze huisdieren meedragen continu aanwezig zijn in een huis- of kantooromgeving. Door die in te ademen (via stof op de vloer of de meubels) of zelfs in te slikken kan ons immuunsysteem zo beter worden getraind. (sst)