De Francqui-Prijs wordt dit jaar toegekend aan longarts en astma-expert Bart Lambrecht. ‘Ons immuunsysteem heeft een zekere infectiedruk nodig om niet op hol te slaan’, zegt hij in een uitgebreid interview in Eos.
Dankzij antibiotica, vaccins en een betere hygiëne raakten we in de westerse wereld verlost van tuberculose en pokken. Maar we kregen er astma en allergieën voor in de plaats. ‘Ons immuunsysteem heeft een zekere infectiedruk nodig om niet op hol te slaan’, zegt Bart Lambrecht, astma-expert aan het VIB.
Astma en allergie worden weleens de ziekten van de 21ste eeuw genoemd. Voor een groot stuk omdat ze in de westerse wereld tijdens de laatste decennia een sterke opmars hebben gemaakt, én omdat het typische welvaartsziekten zijn. Momenteel heeft tussen de 15 en 20 procent van de Belgische en Nederlandse bevolking regelmatig ‘last’ van een allergische reactie. Het meest zorgwekkend is de situatie bij kinderen: liefst 30 procent heeft een of andere allergie onder de leden – en 10 procent van hen is chronisch astmalijder. Hoewel er de laatste jaren een lichte daling van het aantal astmalijders lijkt ingezet, blijft het probleem urgent. De hoofdoorzaak van de epidemie van astma en allergie die de westerse wereld sinds de tweede helft van vorige eeuw treft, is vermoedelijk onze doorgedreven hygiënecultuur. Mede daarom vrezen onderzoekers dat het probleem de komende jaren niet snel zal verdwijnen.
Antigenen
De term allergie is een containerbegrip. Mensen zeggen al snel dat ze voor iets allergisch zijn, bijvoorbeeld wanneer ze een indringende parfumgeur niet kunnen verdragen. Dat strookt niet helemaal met de medische definitie. ‘Bij een allergische reactie maakt ons immuunsysteem afweerstoffen aan tegen een bepaald antigen dat bij het overgrote deel van de bevolking géén reactie uitlokt’, zegt Bart Lambrecht, longarts en astma-expert aan het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) in Gent. ‘De klassieke voorbeelden van zulke antigenen zijn huisstofmijt, pollen, kattenepitheel en bijengif. De meeste vormen van astma vallen ook onder de noemer allergie. Bij allergische astma reageert het immuunsysteem op allergenen in de omgeving en ontstaat een ontsteking en vernauwing van de luchtwegen.’
Ons immuunsysteem neemt het niet graag op tegen ‘minderwaardige tegenstanders’ als huisstofmijt of graspollen
Bart Lambrecht doet al twintig jaar onderzoek naar de dieper liggende oorzaken van allergie en astma. In die zoektocht ligt de focus niet zozeer op de allergenen waartegen ons lichaam een onnodige strijd voert, maar op het immuunsysteem dat deze ongevaarlijke stoffen helemaal verkeerd beoordeelt. De kern van dit beoordelingsproces ligt in een speciale soort afweercellen, de zogenaamde dendritische cellen, kortweg DC’s. De DC’s ‘scannen’ ons lichaam voortdurend op de aanwezigheid van lichaamsvreemde stoffen en ziekteverwekkers. Daarom bevinden ze zich op plaatsen waar antigenen doorgaans het lichaam binnenkomen, zoals in de huid en in de slijmvliezen van de luchtwegen.
In theorie zou je astma dus gemakkelijk kunnen genezen: je schakelt gewoon de dendritische cellen uit.
Bart Lambrecht: ‘Een patiënt zou dan inderdaad geen astma meer hebben, maar hij wordt plotseling wel erg vatbaar voor virusinfecties. Met andere woorden, de therapie mag niet erger zijn dan de kwaal. Dat is de kern van het probleem. Elke actie van ons immuunsysteem wordt aangestuurd door de DC’s. Samen vormen de DC’s het centrale controleorgaan van ons immuunsysteem.’
‘Wat we wel kunnen doen in onze pogingen om astma bij de wortel te pakken, is zoeken naar verschillen in activering van DC’s tussen virus-, kanker-, en allergeenherkenning. Vervolgens proberen we dan targets te vinden waarmee we selectief de allergische respons kunnen afremmen. Dat is ons aan het UZ Gent enkele jaren geleden gelukt. Onze groep heeft ontdekt dat er achter de DC’s nog andere cellen liggen die een rol spelen in de activering van ons immuunsysteem, namelijk de epitheelcellen. Die cellen blijken onder meer belangrijk in het aansturen van de DC’s in de longen, vooral als het gaat om allergenen. Een specifieke receptor op het epitheel konden we via medicatie neutraliseren, waardoor de DC’s minder snel werden geactiveerd na binnenkomst van allergenen. Het gevolg: proefdieren hadden minder snel last van astma. Maar de virusafweer bleef wél maximaal, want diezelfde DC’s werden na binnenkomst van een virus nog steeds geactiveerd. We kijken in ons onderzoek naar de onderliggende finetuning- mechanismen van de DC’s om selectieve targets te vinden en deze vervolgens te benutten.’
Bestaan er verschillende soorten DC’s – bijvoorbeeld een type dat alleen allergenen herkent, of een type dat speciaal is uitgerust om virussen te identificeren?
‘Er is een hypothese die stelt dat bepaalde antigenen maar door bepaalde DC’s kunnen worden herkend. Als dit klopt, dan kan het maar om een heel lichte voorkeur gaan. Stel dat ons immuunsysteem zó was geëvolueerd dat elk type DC precies overeenkwam met één type antigen. Dan zou een virus binnen de kortste keren die specifieke afweer hebben weten te omzeilen – wat de dood van het individu had kunnen betekenen. De evolutionaire druk op ons immuunsysteem is altijd enorm geweest. Daardoor heeft het een aantal parallelle paden ontwikkeld die allemaal leiden naar hetzelfde resultaat.’
Ons immuunsysteem is oeroud. Maar hoelang bestaat astma eigenlijk al?
‘Astma is typisch iets van de laatste honderd jaar. Eigenlijk zijn astma en allergie ontstaan als gevolg van het succesvol uitroeien in de westerse wereld van wijdverspreide infectieziekten zoals tuberculose, malaria en worminfecties. Dankzij antibiotica, vaccins en een verbeterde hygiëne zijn we die ziekten de baas geworden. Maar er is een keerzijde van de medaille. Die krijgen we te zien in de opmars van tal van auto-immuunziekten en allergieën.’ ‘Ons immuunsysteem is vooral goed getraind in het bestrijden van levensbedreigende ziekteverwekkers. Het neemt niet graag de handschoen op tegen ‘minderwaardige tegenstanders’ zoals huisstofmijt of graspollen. Die allergenen werden vroeger door de zogenaamde regulatoire T-cellen onmiddellijk gelabeld als ongevaarlijk, waarna ze uit het vizier van het immuunsysteem bleven. Maar door de lage infectiedruk vandaag de dag worden dit soort T-cellen niet meer zo snel aangemaakt, waardoor allergenen steeds vaker worden geïdentificeerd als gevaarlijke indringers. Met het gevolg dat er ontstekingsreacties ontstaan.’
Je hoort vaak dat de huidige epidemie van allergie en astma iets te maken zou hebben met de luchtvervuiling. Is daar iets van aan?
‘Het is zeker zo dat pollutie zoals sigarettenrook of roetpartikels allergie kan veroorzaken. Maar het is niet zo eenduidig. Na de val van de Berlijnse muur dacht men dat er meer allergie zou voorkomen in Oost-Duitsland, waar er sprake was van zware luchtvervuiling in bepaalde steden. Toch heeft men gezien dat er juist minder astma voorkwam. In het communistische Oost-Duitsland werden baby’s al na enkele weken na de geboorte naar megagrote crèches gestuurd. Daar werden ze blootgesteld aan tal van infecties, wat een sterke bescherming bleek tegen het optreden van allergie. De infectiedruk was dus in staat het schadelijke effect van luchtvervuiling tegen te gaan. Tegenwoordig wijten we de toename van allergieën en astma in de westerse wereld voornamelijk aan een te lage infectiedruk.’
Hoe kunnen we die infectiedruk weer wat opschroeven, zodat onze kinderen in de toekomst beter beschermd zullen zijn?
‘Mijn eerste devies is: overdrijf vooral niet met hygiëne. Toen ik nog in Nederland woonde en ik ’s avonds mijn kinderen ging ophalen in de crèche in Rotterdam, moest ik chirurgische overschoenen aan voor ik de crèchevloer mocht betreden – opdat ik geen vuil van buiten naar binnen zou brengen. Dat zijn overdreven maatregelen die een averechts effect hebben. Een kind mag – móet zelfs – tijdens zijn eerste levensjaren worden blootgesteld aan vuiligheid op de grond. Ook al vinden wij het vies, het kan helemaal geen kwaad als kinderen dingen die op de vloer liggen in hun mond steken.’
‘Wij leven in een maatschappij waarin alles extreem proper, bijna steriel moet zijn. Ik ken mensen die hun keuken schoonmaken met steriliserende producten die ook in operatiezalen gebruikt worden. En in de supermarkt is al het voedsel voorverpakt en eveneens steriel. Ik herinner mij nog dat ik als kind geregeld rauwe melk dronk. Zoiets kun je je vandaag nauwelijks nog voorstellen. Onze hygiënecultuur is veel te ver doorgeslagen. Opgroeien tussen huisdieren valt ook aan te raden. Er bestaat daar een leuke spreuk over: Old MacDonald had a farm, but no asthma.’
Toch bestaat er ook allergie voor katten.
‘Kattenallergie is inderdaad een apart geval. We weten nu dat allergie voor kattenepitheel genetisch bepaald is, en naar schatting vijf procent van de bevolking bezit een genetisch polymorfisme (een niet-zeldzame mutatie, red.) dat sterk de ontwikkeling van kattenallergie bepaalt. Als kinderen die dit genpolymorfisme hebben tijdens hun eerste levensjaar aan katten worden blootgesteld, ontwikkelen ze later zo goed als zeker kattenallergie. Voor pasgeborenen met dit polymorfisme is het dus zaak om zo snel mogelijk de kat uit huis te krijgen. Momenteel is er een eenvoudige genetische test in ontwikkeling die dit gen opspoort. Een primeur, want het zal de eerste genetische test zijn die met hoge zekerheid kan voorspellen of iemand allergie tegen een bepaald allergeen zal ontwikkelen – na contact met dat allergeen – of niet.’
Ook al vinden wij het vies, het kan helemaal geen kwaad als kinderen dingen die op de vloer liggen in hun mond steken
U doet niet alleen onderzoek naar astma en allergie, maar ook naar de relatie tussen kanker en het immuunsysteem. Focust u daarin ook op de dendritische cellen?
‘De DC’s gebruiken wij nu al in een experimentele behandeling tegen longvlieskanker, en in de toekomst willen we hetzelfde doen bij longkanker. Tumorcellen maken immers stoffen aan die het afweersysteem ondermijnen. Die ondermijning gebeurt door aantasting van de dendritische cellen. Als we dus gezonde dendritische cellen teruggeven aan de patiënt, kunnen we de tumorafweer stimuleren. Een vergelijkbare behandeling wordt onderzocht in de universitaire ziekenhuizen van Leuven (hersentumoren), Brussel (huidkanker) en Antwerpen (leukemie). Deze behandeling, waarbij we dus naast chemotherapie ook immunotherapie geven, zou vooral effectief kunnen zijn in het voorkomen van een terugval. Slapende kankerstamcellen laten zich immers niet doden door chemotherapie, misschien wel door immunotherapie. Dit hopen we in de nabije toekomst te kunnen testen.’
Het VIB heeft u onlangs aangeworven als directeur van het Departement voor Moleculair Biomedisch Onderzoek. Betekent dit dat de nadruk in uw departement nog meer op astma-onderzoek komt te liggen?
‘Op onderzoek naar ontstekingsreacties in het algemeen. We willen van ‘ontsteking’ een speerpunt maken binnen het VIB, wat het trouwens al is aan de Universiteit Gent. Dat is trouwens niet iets wat bovenaf aan de onderzoekers binnen mijn departement wordt opgelegd. Eigenlijk ligt het volledig in de lijn van de thema’s waarrond de verschillende onderzoeksgroepen nu al werken, het is iets dat vanuit de werkvloer is gegroeid. Met het departement zullen we in de toekomst nog nauwer gaan samenwerken met het UZ Gent. Binnenkort wordt er een nieuwe vleugel van het ziekenhuis geopend die volledig gewijd zal zijn aan de behandeling van en het onderzoek naar ontsteking. Zo komen we als onderzoekers weer dichter bij de patiënten, waaraan ik als arts veel belang hecht.