Stamceldonatie: hoe en waarom
22 januari 2014 door EVEen behandeling met stamcellen betekent voor sommige patiënten het verschil tussen leven en dood. Maar hoe werkt stamceldonatie eigenlijk? En waarom zijn er zoveel donoren nodig?
Een journaliste van het weekblad Humo riep begin januari Vlaanderen via Facebook op om zich massaal te registeren als stamceldonor. Het leven van haar vriend die lymfeklierkanker heeft, hangt ervan af, schreef ze. De registraties stroomden binnen, zodanig zelfs dat het Rode Kruis de toevloed - organisatorisch en financieel - niet meer aan kon. Het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (Riziv) heeft namelijk budget vrijgemaakt voor 10.000 nieuwe registraties in de komende vijf jaar, maar er zijn er - mede door de oproep - op twee weken al meer dan tweeduizend binnen. Het kost 400 euro om één stamceldonor te registreren. Het Rode Kruis heeft de afgelopen jaren het 'overtal' voor een deel bijgepast maar hun financiële reserves zijn niet oneindig. Het stamceldonorenbeleid zal in de loop van dit jaar volledig worden geëvalueerd, belooft Minister voor Volksgezondheid Laurette Onkelinckx. Haar kabinet en het Rode Kruis Vlaanderen hebben zich geëngageerd om de plotse toevloed aan potentiële stamceldonoren volledig op te vangen.
Maar hoe werkt stamceldonatie eigenlijk, hoe kan een klein beetje afgetapt bloed zoveel verschil maken? En waarom zijn er zoveel donoren nodig?
Nemen nu iemand met leukemie, een soort bloedkanker waarbij kwaadaardige cellen het beenmerg innemen zodat het niet meer naar behoren werkt. Dat is een soort bloedkanker waarbij kwaadaardige cellen het beenmerg innemen zodat het niet meer naar behoren werkt. We kunnen dat beenmerg gerust de bloedfabriek van het lichaam noemen, want het bevat miljarden stamcellen die uitgroeien tot rode bloedcellen – die zuurstof naar al onze lichaamsdelen brengen –, tot witte bloedcellen – die ons beschermen tegen infecties – en tot bloedplaatjes – die ervoor zorgen dat ons bloed stolt als we ons verwonden. Stuk voor stuk levensnoodzakelijke cellen dus. Om de kwaadaardige cellen van het beenmerg uit te roeien, krijgt de patiënt chemotherapie. Maar soms volstaat dat niet, bijvoorbeeld omdat na de behandeling de kwaadaardige cellen opnieuw opduiken en er te weinig gezonde bloedcellen overblijven om de patiënt te laten overleven. Er rest zo’n patiënt dan nog weinig hoop, tenzij de artsen erin slagen zijn zieke of afwezige stamcellen volledig te vervangen door gezonde stamcellen van een donor. Want het voordeel van stamcellen is dat ze zich kunnen blijven delen en dat een gezonde donor er dus best een aantal kan missen.
Perfecte match
Stamcellen van een donor kunnen via een bloedtransfusie makkelijk in het lichaam worden gebracht. En die cellen zijn ook perfect in staat vanuit het bloed zelf hun weg te vinden naar de mergholte van vooral de platte beenderen zoals het borstbeen en de heupkam, om zich daar te nestelen en in te staan voor de aanmaak van bloedcellen.
Geschikte donorcellen zijn echter niet makkelijk te vinden. Het schoentje wringt vooral bij ons weefseltype. Al onze cellen met een kern dragen namelijk een markering die zo uniek is dat ons afweersysteem onze eigen cellen kan onderscheiden van indringers. Op zich is dat een goed idee, want zo kan ons lichaam zich beschermen tegen ziektekiemen zoals bacteriën en virussen. Maar in dit verhaal is het vooral een probleem, want een patiënt kan alleen worden geholpen met de stamcellen van een donor waarvan dit unieke weefseltype – de HLA-typering – perfect overeenkomt met de zijne. Zoniet bestaat het risico op afstoting.
‘Hetzelfde gebeurt bij een orgaantransplantatie’, vertelt dr. Anne Vanhonsebrouck, directeur van het Belgische stamcelregister. ‘Ook daar moet de HLA-typering van de donor zo goed mogelijk overeenkomen met die van de patiënt om afstoting van het orgaan te vermijden. Bij een stamceltransplantatie moet de overeenkomst tussen de donor en de ontvanger echter volledig zijn of een perfecte match vormen.’
Dat zo’n weefseltypering erfelijk is, betekent dat de kans dat uw broers en zussen eenzelfde typering hebben geërfd van uw ouders vrij groot is. ‘Gemiddeld zijn de stamcellen van broers of zussen in een op de vier gevallen geschikt om bij elkaar te worden gebruikt’, vertelt Vanhonsebrouck. ‘Helaas worden de gezinnen steeds kleiner, kunnen steeds minder patiënten bij hun familie terecht en moeten artsen dus op zoek gaan naar geschikte niet-verwante donoren. En die zijn een pak moeilijker te vinden, omdat er tienduizenden verschillende weefseltypes bestaan en de kans dat de weefseltypes van een niet-verwante donor en patiënt overeenkomen maar 1 op 50.000 bedraagt.’
‘De kans om een geschikte donor te vinden stijgt naarmate er zich meer gezonde personen als stamceldonor registreren’, vertelt dr. Martine Baeten, medisch directeur van Rode Kruis Vlaanderen. Er zullen de komende jaren wel een heleboel donoren uit het register worden geschrapt. ‘Dat komt omdat we vooral bij de oprichting van het stamcelregister in 1988 grootschalige campagnes hebben gevoerd om donoren aan te trekken. Het zijn vooral de jongeren van toen die in het register zitten en die zijn nu gemiddeld 45 à 50 jaar oud. Wie ouder is dan zestig komt niet meer in aanmerking voor stamceldonatie en ook wie al eens gedoneerd heeft, wordt uit het register geschrapt. Alleen in uitzonderlijke gevallen kunt u als donor nog eens worden opgeroepen, en dan alleen nog maar voor dezelfde patiënt.’
Eerst registratie, pas later donatie
Bij het 'gewone' bloedgeven kun je onmiddellijk iets doen voor een patiënt die bloed nodig heeft. Maar wie zich als stamceldonor registreert, maakt eigenlijk gewoon zijn gegevens kenbaar. Misschien word je al na een paar maanden opgeroepen, maar het kan ook twintig jaar duren voor je iets hoort, en de meesten komen zelfs nooit in aanmerking.
Toch komt niet elke vrijwilliger in het stamcelregister terecht. ‘Bij aanmelding word je eerst volledig geïnformeerd over wat stamceldonatie precies inhoudt’, vertelt Baeten. ‘Daarnaast gaan we via een medische vragenlijst na of u als donor medisch geschikt bent en er geen medische antecedenten in uw familie voorkomen die een risico zouden kunnen vormen voor u of voor de ontvanger. Ook gaan we uw risico na op infecties die via de stamceltransplantatie kunnen worden overgedragen op de ontvanger, zoals hepatitis B en C, aids en syfilis. Ten slotte laten we u een geïnformeerde toestemming tekenen. Dat betekent niet dat u verplicht bent om stamcellen te doneren, maar wel dat we er vrij zeker van mogen zijn dat u gemotiveerd bent om met de procedure te starten, en bijvoorbeeld niet zal afhaken op het moment dat een patiënt al op uw stamcellen rekent. Pas als dat allemaal is afgehandeld, wordt er een bloedstaal afgenomen waarop we de weefseltypering uitvoeren en worden uw gegevens opgenomen in de databank van het register.’
Van donatie is bij deze registratie nog geen sprake. ‘Pas als een patiënt ergens ter wereld een geschikte donor zoekt – een search noemen we dat – en zijn weefseltype lijkt een ideale match te vormen met dat van u, wordt u opgeroepen voor een uitgebreidere weefseltypering en bijkomende klinische tests’, vertelt Baeten. ‘En pas als uit die tests blijkt dat u de ideale donor bent, worden uw stamcellen geoogst. Dus zelfs opgeroepen worden betekent niet dat u ook moet doneren.’ Als jaarlijks een 300-tal donoren een telefoontje krijgen om hun bloed te laten testen, is het mogelijk dat daarvan maar 15-tal in aanmerking komen om werkelijk te doneren.
Om patiënten die geen geschikte familiale donor hebben en ook geen geschikte plaatselijke donor vinden toch te kunnen helpen, werkt het stamcelregister nauw samen met 62 registers van over de hele wereld. ‘Daardoor kan men voor onze patiënten momenteel in de gegevens van meer dan dertien miljoen mensen op zoek gaan naar een geschikte donor’, legt Vanhonsebrouck uit. ‘En dat is broodnodig, want van de 120 à 130 transplantaties die per jaar in België worden uitgevoerd, moeten wij in bijna 95 procent van de gevallen een beroep doen op donoren uit het buitenland. Daar staat dan wel tegenover dat ook wij de gegevens van zoveel mogelijk Belgische donoren beschikbaar stellen om patiënten uit het buitenland te helpen.’
Groeifactoren
Hoe gaat zo’n donatie dan in zijn werk? Stamcellen zitten normaal gezien in uw beenmerg en niet of in erg kleine aantallen in uw bloed. Om dat op te lossen krijgt u als donor voor de donatie vier à vijf dagen lang beenmerggroeifactoren ingespoten om ervoor te zorgen dat een deel van de stamcellen of bloed- voorlopercellen in de bloedsomloop terechtkomen. Pas dan wordt u drie à vier uur lang aan een apparaat gekoppeld dat een deel van uw bloed via een ader van uw ene arm uit uw lichaam pompt, om het er langs een ader in uw andere arm grotendeels weer terug in te laten vloeien. Onderweg wordt uw bloed langs een automatische celseparator geleid – dat is een soort centrifuge die het bloed in lagen opdeelt en de stamcellen scheidt van de rest van het bloed. Het bloed wordt weer op lichaamstemperatuur gebracht en keert zonder stamcellen naar uw lichaam terug.
60 procent van de patiënten overleeft zijn ziekte na stamceltransplantatie
Heeft deze stimulatie nadelen voor de donor? ‘Voorbijgaande bijwerkingen, zoals moeheid, hoofdpijn, spierpijn, koorts en een grieperig gevoel doen zich geregeld voor’, vertelt Baeten. ‘Tijdens de afname wordt het bloed ook vermengd met een citraatoplossing, een product dat het bloed tijdelijk onstolbaar maakt. Donoren die daar gevoelig voor zijn, kunnen tijdens de afname wat last hebben van tintelingen in de lippen en krampen. Maar daar blijft het bij. Er zijn voorlopig geen aanwijzingen voor bijzondere risico's of nadelige effecten op lange termijn. Bovendien biedt de techniek duidelijke voordelen tegenover de manier waarop stamcellen voordien werden geoogst. Vroeger werden stamcellen rechtstreeks met een naald uit het beenmerg gehaald ter hoogte van de bekkenkam. Een volledige verdoving was nodig, met alle risico’s die daarmee gepaard gaan.’
Ongeveer zestig procent van de patiënten overleeft zijn ziekte na een stamceltransplantatie. Wat loopt er bij de anderen fout? ‘Er zijn verschillende soorten complicaties mogelijk’, legt Vanhonsebrouck uit. ‘Vooral infecties kunnen een groot probleem vormen. Dat komt omdat een patiënt voor een stamceldonatie moet worden geconditioneerd: hij krijgt een intense chemo- of radiotherapiekuur die al zijn bloedcellen vernietigt, dus ook zijn witte bloedcellen die hem beschermen tegen infecties. Een belangrijke infectie die vrij vaak voorkomt en fataal kan aflopen is die met het cytomegalovirus. Maar ook banale besmettingen kunnen bij deze weerloze patiënten fataal aflopen. Vandaar dat een patiënt tijdens zijn conditionering in een steriele kamer moet blijven.’ Maar ook na zijn behandeling moet de patiënt een tijdje in quarantaine blijven. ‘Het duurt toch wel twee tot drie weken voor de stamcellen hun weg hebben gevonden naar het beenmerg, er zich hebben genesteld, zich beginnen te vermenigvuldigen, zich hebben gedifferentieerd, en volledig in staat zijn de bloedaanmaak op zich te nemen’, legt Baeten uit.
Daarnaast kan de patiënt, ondanks afstotingswerende medicijnen en een intensieve speurtocht naar een ideale match, toch nog afstotingsverschijnselen vertonen. ‘Bij een orgaantransplantatie, zoals van een nier, kan in het extreme geval van volledige afstoting het getransplanteerde orgaan opnieuw verwijderd worden’, zegt Baeten. ‘Helaas ligt dat bij een stamceltransplantatie iets moeilijker, omdat de witte bloedcellen die de aanval inzetten, voortkomen uit de stamcellen die getransplanteerd zijn – dus uit die van de donor, en het dus de patiënt zelf is die wordt afgestoten. Zo’n graft-versus-host disease (letterlijk ent-tegen-gastheerziekte) kan in milde vorm voorkomen en zich bijvoorbeeld alleen maar manifesteren in de huid of in de darmen, maar de aandoening kan ook fataal aflopen door bijvoorbeeld een ernstige leverbeschadiging.’
Navelstreng
De afstotingsreactie treedt minder vaak op na een behandeling met stamcelrijk navelstrengbloed, omdat de stamcellen die daarin voorkomen in een vroeger stadium zitten en minder gedifferentieerd zijn. Tot voor kort werd navelstrengbloed echter niet voor volwassenen afgenomen. ‘Er is een minimale dosis stamcellen nodig die zich kan vermenigvuldigen tot de hoeveelheid die een volwassene nodig heeft’, legt Baeten uit. ‘En die noodzakelijke dosis zit niet in één navelstreng. Maar de therapie is in opmars. Artsen zijn nu in staat om in bepaalde indicaties de stamcellen van twee navelstrengen samen te voegen, zodat een geschikte hoeveelheid bekomen wordt voor transplantatie bij volwassen patiënten.’ Op dit ogenblik zijn er vier navelstrengbloedbanken in België die nauw samenwerken met het stamcelregister. Ze zijn alle vier verbonden aan een aantal ziekenhuizen die ouders na de bevalling de toestemming vragen om het navelstrengbloed van hun baby te bewaren. (update van een artikel uit Eos, nr. 2, 2010)