Vernietigen smartphones het tienerbrein?

In het kort

Smartphones en sociale media zouden tieners depressiever, angstiger en asocialer maken.

Daar is geen hard bewijs voor.

Volgens sommige psychologen versterken die technologieën net de empathie en het eigen welbevinden.

Krantenkoppen willen ons doen geloven dat aan smartphones verslaafde tieners mentaal en sociaal verdoemd zijn. De realiteit is niet zo eenvoudig.

Is er een leeftijdsgroep die meer verdoemd is dan tieners? Ze dolen rond in roedels, we vrezen ze, vermijden ze of zeggen dat ze zich rustig moeten houden. Ze zijn slungelig, narcistisch en verward door hormonen. En bovenal: smartphones zijn hun brein aan het vernietigen. De tieners die gisteren opgroeiden onder het schijnsel van hun digitale toestellen, zijn vandaag depressief, angstig, asociaal en hopeloos verstrooid. Smartphones zijn een toetssteen geworden voor adolescentie. Dat komt vooral omdat ze bijna alomtegenwoordig zijn. Recente krantenkoppen over tieners suggereren dat hun geliefde smartphones hen mentaal ziek maken en sociaal isoleren. In 2017 verscheen online in het vakblad Child Development een onderzoek geleid door Jean Twenge, psycholoog aan de San Diego State University in de VS. Dat onderzoek toonde aan dat jongeren vandaag minder drinken, minder seks hebben, minder zwanger worden, minder autorijden en minder daten.

Die ogenschijnlijk positieve evolutie is volgens Twenge bijzonder negatief. In het tijdschrift The Atlantic omschreef ze die als het gevolg van een zorgwekkende afkeer van ouder worden. Ze vermeldde een aantal statistieken waaruit bleek dat de mentale gezondheid van tieners verslechtert en wees als schuldige daarvoor smartphones aan. ‘Er is overtuigend bewijs’, zo schreef ze, ‘dat de toestellen die we jongeren in handen geven vergaande effecten hebben op hun leven en hen erg ongelukkig maken.’

Dat soort verhalen horen we al langer. Twee jaar geleden publiceerde klinisch psycholoog Sherry Turkle van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) haar boek Reclaiming Conversation: The Power of Talk in a Digital Age. Turkle schreef dat tieners én volwassenen door de ontwrichte en solitaire aard van elektronische communicatie de vaardigheid verliezen om elkaar te begrijpen en echt aandacht voor elkaar te hebben. Het zijn precies die vaardigheden, zegt Turkle, die ons menselijk maken.

Rock-‘n-roll

Adolescenten die opgroeiden in het smartphone-tijdperk – de jongere millenials en de generatie Z – zijn niet helemaal verloren. En de smartphone is niet de enige schuldige voor de gedragsveranderingen die we waarnemen bij de tieners van de 21ste eeuw.

‘In dezelfde periode waarover Twenge het heeft, is ook vooruitgang geboekt in de mentale gezondheidszorg’, zegt Laurence Steinberg, psycholoog aan de Temple University in Pennsylvania. Hij voert onderzoek uit naar de ontwikkeling van adolescenten. Twee jaar geleden publiceerde Twenge met twee collega’s zelf een studie waaruit bleek dat tieners vandaag gelukkiger zijn en te- vredener zijn met hun leven dan hun voorgangers.

Deze trends ontleden is moeilijk. Onderzoekers focus- sen op verschillende aspecten van mentale gezondheid en gebruiken daarvoor diverse instrumenten. Maar in elk geval is ‘de jeugd van tegenwoordig’ in een negatief daglicht stellen niets nieuws. ‘Telkens als er een nieuwe vorm van ontspanning of een nieuwe technologie verschijnt, waarschuwen sommige volwassenen dat het hun kinderen naar de verdoemenis helpt’, zegt Steinberg. Hij is ook auteur van Age of Opportunity, een in 2014 verschenen boek dat inzoomt op de capaciteit van adolescenten om hun gedrag te veranderen. ‘We hoorden het over goedkope paperbacks en rock-’n-roll en computers. Jonge mensen over de hele wereld hebben die dingen overleefd, en ik ben ervan overtuigd dat ze ook smartphones zullen overleven.’

De vaardigheid om zich snel te kunnen aanpassen, is iets wat tieners ook kwetsbaar maakt. Bij het begin van de puberteit is het brein van een adolescent extra plastisch: het toont een grotere waarschijnlijkheid om radicaal andere verbindingen te maken. Tieners zoeken naar nieuwe ervaringen en risico’s. Die drang vertaalt zich naar een brein met flexibele neurale circuits, die hen helpen om zich aan omgevingen aan te passen, beslissingen te nemen en bij te leren.

Wanneer ze volwassen worden, zijn de verbindingen in het brein vastgelegd en verandert het gedrag minder. ‘Elke ervaring in de periode dat het brein nog kneedbaar is, kan dat brein veranderen’, zegt Steinberg. Het brein van een kind wordt beïnvloed door allerlei factoren, waaronder ouders, vrienden en school. ‘Smartphones zullen daarbij niet zo’n bijzondere rol spelen. Al klopt het wel dat de dingen waaraan we meer tijd besteden een sterker effect hebben op het brein.’ Wetenschappers beginnen nog maar uit te zoeken hoe smartphone-gebruik de ontwikkeling van de adolescent kan beïnvloeden, gedragsmatig en neurologisch. Vandaag weten we wel al dat de mate waarin digitale toestellen de psyche van tieners kneden, afhangt van hoe ze smartphones gebruiken, wat ze er allemaal voor laten vallen en wat de sociale context is waarin ze smartphones thuis en elders gebruiken.

Likes

In 2015 was Lauren Sherman, nu postdoctoraal onderzoeker aan de Temple University, getuige van de misplaatste paniek rond smartphones en tieners. Ze wist dat tieners graag beloond worden: ze vertonen meer activiteit in de hersengebieden die met beloning te maken hebben dan kinderen of volwassenen. Daarom wilde ze hun neurale reacties op likes op sociale media onderzoeken.

Sherman legde een groep scholieren uit het middelbaar onder de MRI-scanner en liet hen kijken naar een versie van Instagram. Ze had een set van haar eigen posts zo gemanipuleerd dat een groep proefpersonen er een groot aantal likes bij zag, terwijl een tweede groep beelden met weinig likes te zien kreeg. De jongeren hielden meer van de beelden die al populair waren. Bij die beelden vertoonden de hersenregio’s die betrokken zijn bij sociale cognitie en visuele aandacht meer activiteit. Het was alsof de jongeren meer over de populaire beelden nadachten en die intenser onderzochten. Kregen eigen foto’s van de jongeren veel likes, dan was er een respons in het ventrale striatum, een hersenregio die bij beloning betrokken is. Sherman: ‘Dat zou kunnen verklaren waarom tieners sociale media zo gretig gebruiken en waarom ze die zo motiverend vinden.’ Toen de studie in het vakblad Psychological Science werd gepubliceerd, volgden meteen overdreven reacties. ‘Omdat hetzelfde hersencircuit erbij betrokken is, verscheen in de pers dat likes net als cocaïne zijn’, zegt Sherman.

Toen ze zelf nog een tiener was, boog Sherman zich graag over uitgeprinte transcripties van AOL Instant Messenger-chatberichten. Ze denkt dat het deuntje dat een nieuwe chatboodschap aankondigde niet zoveel verschilt van de hedendaagse likes. ‘Geen van deze cues is inherent belonend zoals pakweg suiker dat is, maar we leren dat ze een sociale beloning vertegenwoordigen’, zegt ze. Net zoals vroeger een steentje ’s nachts tegen het raam dat deed, of het langverwachte gerinkel van een klassieke telefoon. We kunnen aannemen dat elk signaal van naderend sociaal contact het tienerbrein altijd al heeft geprikkeld.

In tegenstelling tot die klassieke telefoon of Instant Messenger op een computer, zijn smartphones bijna aanhangsels van het lichaam geworden. En dat versterkt de angst over wat ze met tieners doen. ‘We hebben weinig duidelijke bewijzen van hoe smartphone-gebruik de ontwikkeling van het brein beïnvloedt’, zegt Nicholas Allen, directeur van het Center for Digital Mental Health van de University of Oregon. ‘Iedereen die het omgekeerde beweert, speculeert.’ Steinberg is het daarmee eens. De onderzoeksresultaten zijn een amalgaam van positieve en negatieve vondsten. Sommige wijzen op gevaren, andere op nuttige toepassingen.

Rooskleurige boosdoener

Langdurig onderzoek dat een oorzakelijk verband kan aantonen, is moeilijk uitvoerbaar. Steinberg: ‘We kunnen niet zomaar sommige kinderen een smartphone geven en anderen niet.’ Om tieners te observeren, moeten hun ouders toestemming verlenen. Dat betekent dat de voorspellingen van experts vaak schattingen zijn op basis van onderzoek bij studenten aan de universiteit of hogeschool.

Een ander onderzoeksprobleem is de vraag wat een smartphone nu eigenlijk is. Het is een telefoon, een camera, een gameconsole en een encyclopedie. Focussen op specifieke apps die bij tieners populair zijn, zoals Snapchat en YouTube, is te nauw. ‘Wanneer we ons afvragen hoe kinderen door sociale media worden beïnvloed’, zegt Steinberg, ‘dan is dat zoals vragen wat de invloed van televisie is zonder een onderscheid te maken tussen soaps en ernstige programma’s.’

Van alle veronderstellingen over generatie Z is een van de meest doordringende dat ze depressiever en angstiger is en dat de smartphone daar de schuld van draagt. De realiteit is volgens Allen dat er ‘een kleine maar volhardende wederzijdse relatie is tussen de tijd die tieners online spenderen en depressie en angst. Toch mogen we niet zomaar aannemen dat die relatie causaal is.’ (‘Online gespendeerde tijd’ wordt ook op diverse manieren gedefinieerd, sommige studies focussen op games, andere alleen op sociale media.) Een plausibele hypothese, zegt Steinberg, is dat de causale relatie in de omgekeerde richting werkt. ‘Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat een depressieve tiener de tijd liever in zijn kamer doorbrengt dan in een sociaal evenement met andere scholieren.’

Larry D. Rosen, emeritus hoogleraar psychologie aan de California State University, denkt dat de invloed wellicht in twee richtingen werkt. Al acht hij het ook mogelijk dat tieners die al depressief of angstig zijn smartphones anders gebruiken. Volgens Rosen is sociaal vergelijken, waarbij tieners door rooskleurige beelden op sociale media denken dat hun eigen leven verschrikkelijk is, een mogelijke boosdoener. Hetzelfde geldt voor emotionele besmetting, waarbij tieners door negatieve uitbarstingen van anderen worden geraakt. Of een adolescent al dan niet een lager zelfbeeld krijgt of tweedehands zwaarmoedig wordt, hangt af van met wie ze zich online associëren en wat ze precies zien.

Precies dat aspect – hoe gebruiken tieners sociale media? – zijn wetenschappers nu aan het onderzoeken. Oscar Ybarra van de University of Michigan en zijn collega’s ontdekten dat het subjectieve welbevinden negatief wordt beïnvloed door sociale media passief te gebruiken. Jezelf met anderen vergelijken kan immers tot jaloezie leiden. Sociale media actief gebruiken en dus zelf content posten, met anderen interageren en niet zomaar ‘loeren’, voorspelt een beter subjectief welbevinden. Blijkbaar komt dat doordat actief gebruiken sociaal kapitaal creëert en gebruikers zich meer met anderen verbonden voelen.

Beloning

Hoewel de gemoedstoestand van tieners zich doorgaans veerkrachtig opstelt tegenover de wisselvalligheden van sociale media, baren andere delen van de cognitieve ontwikkeling toch steeds meer zorgen. Psychologen Harry Wilmer en Jason Chein van de Temple University vonden een verband tussen intenser smartphone-gebruik en een beperktere vaardigheid om beloning uit te stellen. Denk aan snel een kleine som geld aannemen en niet wachten tot je een grotere som krijgt aangeboden. Onderzoekers weten nog niet of impulsieve mensen zich meer aangetrokken voelen tot smartphones, of dat smartphones ertoe leiden dat iedereen minder aan een drang kan weerstaan.

Een grote zorg voor Rosen is niet alleen hoe tieners hun smartphone gebruiken. Hij vreest vooral hoe ‘technologische angst’ en nomofobie – het gevoel dat je besluipt als je je smartphone niet bijhebt – hen van andere taken afhouden. Onderzoek toonde aan dat multitasking voor om het even welke taak tot zwakkere prestaties leidt. Met een app monitorde Rosen hoe vaak zijn studenten elke dag hun smartphone openden. ‘Gemiddeld was dat vijftig keer’, zegt hij, ‘en gemiddeld bleven ze er dan vijf minuten en vijftien seconden mee bezig’. Het meeste van dat constante checken, had te maken met communicatie: de belangrijkste apps waren Facebook, Instagram, Snapchat en YouTube. ‘We weten dat de helft van de keren dat mensen checken, ze dat doen omdat ze een notificatie of melding krijgen.’

Tijdelijk afgeleid zijn is een ding; potentiële hersenschade door stress is zorgwekkender. ‘Ik ben ervan overtuigd dat de bijnier cortisol vrijgeeft telkens nadat we onze smartphone hebben gecheckt en hem daarna weer wegstoppen’, zegt Rosen. ‘Een beetje cortisol is oké, maar grote hoeveelheden ervan zijn dat niet. Zolang cortisol zich blijft opstapelen, groeit je ongerustheid. De enige manier om dat tegen te gaan, is de smartphone opnieuw op te pakken.’

Er is geen bewijs dat sociale media de ontwikkeling van sociale vaardigheden in de weg zouden staan

Rosen vraagt zich af of de gestage stroom cortisol de ontwikkeling van de prefrontale cortex zal beïnvloeden. De prefrontale cortex staat onder meer in voor het beheersen van impulsen en het nemen van beslissingen. Het is het laatste deel van het lichaam waarin vetcellen neuronen gaan omringen, een proces dat we myelinisatie noemen. ‘Mijn vermoeden is dat jonge mensen hun prefrontale cortex anders en misschien minder efficiënt gebruiken.’ Rosen voert onderzoek uit naar de prefrontale cortex van ‘zware’ en ‘lichte’ technologiegebruikers met functionele bijna-infraroodspectroscopie (fNIR). Hij vond dat lichte en zware gebruikers hun cortex werkelijk anders gebruiken, zeker als ze een enkele uitvoerende taak moesten aanpakken.

Sms-stijl

Tieners met smartphones zien we als teruggetrokken zielen. We vinden dat ze een gebrek aan empathie vertonen of zelfs dat ze niet in staat zijn om ‘echte’ relaties met vrienden of partners aan te gaan. De vrees is dat smartphones gezond gedrag, met inbegrip van face-to-face-interacties, ontmoedigen of zelfs vervangen. Wetenschappers die tieners bestuderen, maken zich minder zorgen. ‘Er zijn geen bewijzen dat sociale media de ontwikkeling van sociale vaardigheden in de weg zouden staan’, zegt Laurence Steinberg. ‘De belangrijk- ste mensen waarmee jongeren op sociale media interageren, zijn dezelfde als die waarmee ze in het echte leven contact hebben.’ Nicholas Allen ziet de ironie van de bezorgdheid in. Volgens hem is de eerste reden waarom veel tieners naar hun smartphone grijpen net de mogelijkheid om allerlei soorten relaties te verkennen zonder dat hun ouders hen op de vingers kunnen kijken. Contacten onderhouden via smartphones zou de empathie zelfs kunnen versterken.

In 2016 volgde een Nederlands onderzoek 942 adolescenten, en dan een jaar later opnieuw. Het gebruik van sociale media bleek de vaardigheid om anderen te begrijpen en gevoelens te delen te hebben versterkt. Een ander onderzoek van Lauren Sherman toonde aan dat ‘echte’ gesprekken tussen twee vrouwelijke tieners voor de diepste verbondenheid zorgde, maar dat dat met videogesprekken bijna even goed lukte. Nu communicatieplatformen steeds vaker audiovisueel worden, denkt Sherman dat die evolutie ons dichter bij elkaar kan brengen.

Maar wat met dat onophoudelijke berichten sturen? Jay Giedd, directeur Kinder- en adolescentenpsychologie van de University of California, zegt dat we vanaf de leef- tijd van twintig beter gelaatsuitdrukkingen leren lezen. Wat omgang betreft, mogen we volgens hem ‘anders’ niet verwarren met ‘minderwaardig’. ‘Sommigen zeggen dat de sms-stijl van tieners fout is. Maar hun proza en grammatica mogen dan afwijken van de onze, ze krijgen hun ideeën wel gecommuniceerd.’ Eerder dan naar gebreken te kijken, vraagt Giedd ons de voordelen te zien: ‘Hoe wordt hun brein er beter van? Kunnen ze beter door teksten gaan? Met meer vrienden contact houden?’ Zelfs de aanname dat face-to-face-interacties meer voldoening geven en diepgaander zijn, is niet altijd correct. Sherman vroeg haar proefpersonen of ze over bepaalde onderwerpen liever digitaal communiceren, bijvoorbeeld via sms. Ze antwoordden dat als ze iets echt emotioneels willen vertellen en dachten dat ze daarbij zouden kunnen gaan huilen, ze dan liever berichten stuurden. Tieners bereiken een andere en misschien wel diepere manier van verbondenheid als ze geheimen die ze moeilijk luidop kunnen uitdrukken toch kunnen delen.

Aftasten

Minder goedaardig dan berichten sturen, is de nooit eerder geziene toegang tot porno. Porno kan tieners sturen in de manier waarop ze in het echte leven romantische relaties aangaan. Zeker als het gaat om tieners met nog andere risicofactoren. ‘Hoewel we daar geen duidelijke bewijzen over hebben, kan onbeperkte toegang tot porno hun begrip van seksualiteit en relaties beïnvloeden’, zegt Allen. ‘Zeker als het om hun eerste kennismaking met seks gaat.’In 2016 toonde een onderzoek aan dat driekwart van de tieners – geslacht en achtergrond maakten geen verschil – zeiden dat ze seksuele problemen ondervonden. Ze worstelden met een verlaagd libido of konden geen orgasme krijgen. Daarmee gepaard gingen klinisch significante niveaus van angst en droefheid.

Lucia O’Sullivan, psycholoog aan de University of New Brunswick in Canada en auteur van de studie, zegt dat de meeste jongeren gewoon raken aan porno. Volgens haar ligt het probleem elders. Seksuele opvoeding zou meer moeten aangeven op welke manieren tieners seksuele communicatie en interactie kunnen verkennen en beleven. Vandaag focust die te veel op mentale gezondheid, zwangerschap en infecties.

Wanneer tieners door de complexe wereld van seksualiteit en allerlei soorten relaties navigeren, ‘ontdekken’ ze ook zichzelf. Een identiteit vormen is voor hen een lastige opdracht. Sommigen vragen zich af of smartphone-gebruik tieners daar niet bij hindert. Sherman: ‘Sociale media vormen een wereld waarin tieners zichzelf uitdrukken en nadenken over de manier waarop ze zichzelf aan anderen presenteren. Een van de eerste hypotheses was dat jongeren online zouden gaan, daar volkomen nieuwe identiteiten zouden aftasten en dan iemand anders zouden worden. Dat blijkt duidelijk niet het geval te zijn.’ Al wil dat nog niet zeggen dat tieners niet experimenteren met licht verschillende versies van hun basisidentiteit.

'De grammatica van tieners mag dan afwijken van de onze, ze krijgen hun ideeën wel gecommuniceerd'

Theo Klimstra, ontwikkelingspsycholoog aan de Universiteit van Tilburg, ziet een smartphone als een twee- snijdend zwaard voor het vormen van een identiteit. ‘Wat tieners typisch doen, is mensen zoeken die op hen lijken. Ze zoeken naar een spiegelbeeld.’ Als je opgroeit in een omgeving waar erg weinig mensen op je lijken, dan maken sociale media het mogelijk om toch een zielsverwant te vinden. Veel onderzoekers verwijzen naar het voorbeeld van homoseksuele tieners die zich niet in hun eigen omgeving durven outen, maar online wel positieve rolmodellen en gemeenschappen kunnen vinden.

‘Wat tieners typisch doen, is mensen zoeken die op hen lijken. Ze zoeken naar een spiegelbeeld.’ Als je op- groeit in een omgeving waar erg weinig mensen op je lijken, dan maken sociale media het mogelijk om toch een zielsverwant te vinden. Veel onderzoekers verwijzen naar het voorbeeld van homoseksuele tieners die zich niet in hun eigen omgeving durven outen, maar online wel positieve rolmodellen en gemeenschappen kunnen vinden.

Aan de andere kant staat volgens Klimstra de tirannie van de keuze en het risico op zielsverpletterende feedback. Het internet kan tieners verlammen door hen een overvloed aan identiteiten aan te bieden. En extreme reacties op sociale media kunnen hun zelfbeeld schade berokkenen.

Eindeloos entertainment

Zelfs als smartphones tieners niet asociaal maken of (nog meer) verward over wie ze zijn, lijken ze toch iets te stelen dat essentieel is voor adolescenten: slaap. Tieners slapen minder lang dan vroeger. Een overzicht van data over 690.747 kinderen uit twintig landen, verzameld van 1905 tot 2008, toont dat tieners vandaag meer dan een uur minder slapen dan hun leeftijdgenoten honderd jaar geleden.

Sakari Lemola, psycholoog aan de University of Warwick, ontdekte recent dat tieners met een smartphone ‘s avonds later in slaap vallen. ‘Dat is waarschijnlijk omdat ze met sociale media bezig zijn, met vrienden communiceren en naar YouTube kijken’, zegt ze. ‘Verder konden we het gebruiken van elektronische toestellen rond bedtijd linken aan een kortere slaapduur en meer symptomen van slapeloosheid. Korte slaap en slechte slaapkwaliteit houden verband met symptomen van depressie.’

Volgens Lemola zijn er verschillende mogelijke oorzaken. Moderne schermen stralen meer blauw licht uit. Dat licht onderdrukt melatonine, een hormoon dat de pijnappelklier aanmaakt als het donker is en onze interne klok regelt. Berichten en commentaar van vrienden op sociale media winden tieners op. Ze kunnen moeilijker de slaap vatten. Het is ook gewoon moeilijk om je toestel uit te schakelen als de belofte van eindeloos entertainment wenkt.

Uit een andere studie blijkt dat slechte slaap bij jong- volwassenen mee aan de oorzaak kan liggen van ernstige gezondheidsproblemen. Tussen die problemen zitten symptomen van psychose. ‘Er is een minderheid van kwetsbare tieners die, vergeleken met de genera- ties voor hen, een groter risico lopen op een zwakke mentale gezondheid.’

Toen Laurence Steinberg werd aangesproken door een bezorgde, gestreste ouder, vroeg hij: ‘Wat doet uw kind niet omdat ze de hele tijd op haar smartphone door- brengt?’ Als ze niet slaapt, beweegt, studeert en haar brein stimuleert met nieuwe en uitdagende activiteiten, dan is dat inderdaad niet gezond.’ Overtuigingen over wat ‘nieuw en uitdagend’ is, kunnen echter ook veranderen. ‘Vroeger, toen iemand me vroeg wat voor een tiener beter was, een viool of de videogame Assassin’s Creed, dacht ik dat dat een belachelijke vraag was’, zegt Jay Giedd. ‘Ik ben gaan inzien dat Assassin’s Creed belangrijke vaardigheden kan aanspreken, zoals strategisch denken, geheugen, patroonherkenning en reflexen. En ik geef het niet graag toe, maar als je kijkt naar hoe ons brein informatie absorbeert, is kijken naar goed gemaakte video’s waarschijnlijk een betere manier om te leren dan lezen.’

Pavlov

Onderzoekers zien mogelijkheden om de negatieve effecten van smartphones te temperen. Larry Rosen spoort jongeren aan om ‘niet als de hond van Pavlov te reageren op binnenkomende meldingen.’ Hij raadt ouders ook aan zelf het goede voorbeeld te geven en niet om de haverklap hun eigen smartphone boven te halen. Het blijft een belangrijke onbeantwoorde vraag: hoe beïnvloeden smartphone-geobsedeerde ouders de ontwikkeling van het tienerbrein als ze zelf minder betrokken en aanwezig zijn?

‘In de VS geven ouders hun kinderen een mobiele tele- foon als ze twaalf zijn en zeggen dan: ‘Veel geluk met fakenieuws, pesten en porno.’ We verwachten dat kinderen heel snel opgroeien en met de volwassen wereld kunnen omgaan’, zegt Allen. ‘We moeten die ervaringen goed onderbouwen en mettertijd vormgeven, zodat tieners geleidelijk aan onafhankelijk kunnen worden. Dat is een gebied waarbij educatie en publiek beleid naar voren moeten treden.’

Giedd is het daarmee eens: ‘De meest gezochte therapeut is in deze wereld niet Dr. Phil, het is Siri. Zij krijgt meer vragen over mentale gezondheid dan om het even wie. Dat is niet de verantwoordelijkheid van Apple. Als tieners daar een oplossing zoeken, moeten wij ons af- vragen hoe wij het beter kunnen doen.’

Onderzoekers zijn het erover eens dat een nabije en zorgende relatie met ouders een van de belangrijkste bijdragen levert aan een goede mentale gezondheid van de adolescent. Daarom is het beste wat die ouders kunnen doen samen met hun tieners over het gebruik van technologie praten. ‘Vraag wat ze zo aantrekkelijk vinden aan die smartphones’, zegt Allen. ‘Vraag hen waar ze bang voor zijn en wat ze interessant vinden. Dat soort gesprekken is veel productiever dan zeggen: ‘leg die smartphone neer’.’

Ook een beetje vertrouwen in die onsamenhangende tienergeest kan de smartphone-paniek milderen. ‘De verklaring waarom wij hier zijn en de neanderthaler niet meer, is dat wij tieners hebben’, zegt Giedd. ‘Neanderthalers hadden niet echt tieners; toen zij twaalf waren, hadden ze al hun eigen kinderen. De instrumenten waarmee de neanderthalers werkten, bleven zo’n tweehonderdduizend jaar dezelfde. Hun brein was groter dan dat van ons, maar wat zij niet konden, was zich aanpassen toen het klimaat begon te veranderen. Door de manier waarop het is ontworpen, kan het tienerbrein zich wel aan de omgeving aanpassen. De tieners van nu memoriseren misschien niet meer hoe hoog bergen en hoe lang rivieren zijn, maar tussen alle ruis zullen ze de belangrijke signalen wel kunnen oppikken.’