Waarom krijgen we zelden hartkanker?
12 augustus 2016 door Eos-redactieEvolutie heeft sommige organen beter gewapend tegen kanker dan andere, denken wetenschapper.
Evolutie heeft sommige organen beter gewapend tegen kanker dan andere, denken wetenschappers.
Waarom komen borst- en darmkanker zo vaak voor, terwijl andere lichaamsdelen, zoals het hart en ons brein, veel minder vaak door kanker worden getroffen? Daar zit natuurlijke selectie wellicht voor iets tussen, schrijft een internationaal team wetenschappers in het vakblad Trends in Cancer.
Volgens de onderzoekers zijn sommige organen, die cruciaal zijn voor onze overleving en voortplanting, beter beschermd tegen het ontstaan van kanker.
Andere vaak gehoorde verklaringen voor die variatie zijn verschillen in blootstelling aan kankerverwekkende stoffen, zoals sigarettenrook, en verschillen in de snelheid waarmee cellen delen. Meer celdelingen brengen meer risico op schadelijke mutaties met zich mee. ‘In het brein wordt jaarlijks zo’n drie procent van de cellen vervangen’, zegt Beata Ujvari evolutionair biologe aan de Australische Deakin University. ‘In het hart is dat 4 à 15 procent, terwijl de epitheelcellen in onze darmen om de vijf dagen vrijwel volledig worden vervangen.’
Volgens Ujvari en haar collega’s is natuurlijke selectie mogelijk een bijkomende verklarende factor. In grote organen, en organen die in paren voorkomen, zoals de nieren, kunnen zich meer schadelijke mutaties opstapelen zonder dat hun werking wordt gehinderd, luidt de hypothese. Kleine en cruciale organen zoals de pancreas, kunnen daarentegen al ernstige hinder ondervinden van één tumor. Zij zijn dus meer gebaat bij goede verdedigingsmechanismen.
‘Elk orgaan heeft zijn eigen specifieke eigenschappen’, legt Ujvari uit. ‘Onder meer een eigen weefseltype, zuurstofgehalte en zuurtegraad, maar ook een specifiek immuunsysteem. Zo weten we bijvoorbeeld dat bepaalde parasieten het ruggenmerg en de milt kunnen aantasten, terwijl de lever in staat is diezelfde infectie ongedaan te maken. Analoog beschikken verschillende organen wellicht over verschillende mogelijkheden om kwaadaardige cellen te herkennen en te neutraliseren.’
Om hun hypothese te testen volgen de onderzoekers al twee jaar hoe verschillende organen van muizen reageren op kwaadaardige mutaties en hoe snel kanker zich in verschillende organen ontwikkelt. ‘Dat is een werk van lange adem’, zegt Ujvari. ‘We hopen dan ook dat andere wetenschappers intussen ook deze hypothese gaan onderzoeken.’ (ddc)