Biologische landbouw kan de wereld voeden, als we voedselverspilling met de helft reduceren en geen veevoer meer telen - en dus veel minder vlees eten. Maar een volledig biologische landbouw is niet noodzakelijk de meest duurzame.
Kunnen we de wereld voeden met alleen maar biolandbouw? Het is een vaak terugkerende vraag, maar de verkeerde. Ze spant het paard achter de wagen. De vraag ‘Is 100% bio haalbaar?’ impliceert dat zoveel mogelijk biolandbouw iets is dat we moeten nastreven. Een interessantere vraag is: hoe voeden we de wereld op een zo duurzaam mogelijke manier?
Het antwoord op die verkeerde vraag is ‘ja’, volgens een nieuwe Zwitserse studie. Alhoewel, het is maar hoe je het bekijkt. Een hectare biolandbouwgrond brengt gemiddeld een kwart minder op. Dus is er om eenzelfde hoeveelheid voedsel te produceren meer land nodig, en er blijft al zo weinig natuur over. Gewoon omschakelen naar bio is volgens de Zwitsers niet haalbaar.
Een groot deel van de huidige landbouwgrond staat echter ten dienste van de veeteelt. Een derde van ons graan voeren we aan vee. Daarnaast gaat 30 tot 40 procent van de oogst ergens tussen veld en vork verloren. Om een volledige omschakeling mogelijk te maken zonder extra land in te palmen, moet de verspilling met de helft omlaag, en mogen we geen veevoer meer telen. Met afval en gras kunnen we slechts een klein veestapeltje houden, en dus zouden we drastisch – grofweg twee derde – minder vlees en zuivel moeten eten. Geen zinnig mens zal betwisten dat minder verspillen en meer plantaardig eten nuttige maatregelen zijn, maar over de haalbaarheid ervan zijn de meningen verdeeld.
Dan is het een kwestie van framing. Je kan beklemtonen - zoals de biosector doet - dat ‘bio de wereld kan voeden’, en ervan uitgaan dat het wel los loopt met die voorwaarden. Wie de biolandbouw een minder warm hart toedraagt, kan in de studie even goed een bewijs zien dat het wel erg lastig zal worden om bio op te schalen. Iedereen blij.
Dat meer bio beter is, is niet zo vanzelfsprekend.
Om te beginnen is er de impact op de biodiversiteit. Die is doorgaans meer gebaat bij een scheiding tussen landbouw en natuur dan bij pogingen om beide te verenigen door biologisch te boeren. De soortenrijkdom is op bio-akkerbouwbedrijven weliswaar iets hoger, maar slechts een schijntje van die in natuurgebied. Als we er zouden in slagen onze vleesverslaving en verspilzucht te temperen, waarom dan niet de vrijgekomen grond teruggeven aan de natuur in plaats van aan de biolandbouw?
Daarnaast garanderen de regels waaraan boeren zich moeten houden om het biolabel te krijgen niet automatisch het meest milieuvriendelijke resultaat.
Bioboeren gebruiken geen chemische pesticiden, wel natuurlijke middelen. Maar natuurlijk is niet per definitie beter of onschadelijk. Verschillende in de biolandbouw toegestane middelen breken trager af, zijn giftiger en schadelijker voor nuttige insecten dan sommige chemische producten, zoals het verguisde glyfosaat. Ze worden echter niet geproduceerd door het duivelse Monsanto, en dus kraait er geen biologische haan naar.
De biolandbouw laat geen ggo’s toe. Terwijl die niet per se onverzoenbaar zijn met een duurzame landbouw. Bt-gewassen produceren dankzij een gen uit een bacterie een stof die schadelijke rupsen doodt. Dezelfde stof mag je als biologisch pesticide op het gewas spuiten. Maar als de plant die stof zelf maakt, mag het niet. In Engeland werken wetenschappers aan genetisch gemanipuleerd graan dat geuren afgeeft die bladluizen afschrikken. Ecologische plaagbestrijding in een biotechnologisch jasje. Mag niet, want een ggo.
Bioboeren gebruiken geen kunstmest, maar dierlijke mest en compost. Daar valt iets voor te zeggen, want het is goed voor de bodemkwaliteit en de productie van kunstmest vraagt veel energie. Maar met kunstmest is het makkelijker om bemesting op de noden van een gewas af te stemmen. Daardoor komt er in de biolandbouw soms net meer, en niet minder stikstof in het milieu terecht.
Kortom: de bio-aanpak is niet altijd en overal de beste.
Biolandbouw kan op sommige plaatsen een goede keuze zijn, en een voorbeeld voor de gangbare landbouw, die vaak te kwistig is met kunstmest en pesticiden. De zorg voor de bodemkwaliteit verdient navolging, net als de nadruk op preventie van ziektes en plagen, om gebruik van pesticiden zoveel mogelijk te beperken. Methodes uit de biolandbouw kunnen de klassieke landbouw verduurzamen, zonder dat we die volledig in het rigide biokeurslijf hoeven te wringen.
Hoe voeden we de wereld op een zo duurzaam mogelijk manier? Volgens een eerder dit jaar gepubliceerde overzichtsstudie naar de impact van verschillende landbouwsystemen en voedingspatronen, zijn er twee dingen van fundamenteel belang. Ze zetten meer zoden aan de dijk dan meer bio. Het eerste is meer plantaardig gaan eten. Het tweede is zo efficiënt mogelijk produceren: zoveel mogelijk voedsel met zo weinig mogelijk meststoffen en pesticiden. Hoe doen we dat? Door dogma’s te laten varen. Door niet te streven naar 100% bio, maar naar een systeem dat het beste van beide werelden combineert.
Deze opinie verscheen ook in De Standaard.
Stijn Bruers wees in Eos eerder al uitgebreid op de tekortkomingen van biologische landbouw.