Zeehonden zijn er langzamerhand in overvloed aan onze kust. 'Dat maakt de komst van twee iconische zeeroofdieren iets waarschijnlijker: de orka en de witte haai.’, zegt marien bioloog Jan Haelters van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.
Dit artikel verscheen eerder in de Eos-special Noordzee.
Het is vermoedelijk de eerste keer dat een klapmuts een jong baart in de kustregio Nederland, België, Frankrijk en Groot-Brittannië. ‘Af en toe zien we wel een klapmuts voor onze kust, het laatst in 2003, maar meestal gaat het om een sterk verzwakt dier. Een drachtig vrouwtje dat haar jong hier op de wereld zet is exceptioneel’, zegt Jan Haelters, zeezoogdierenexpert van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN).
Het is dan weer niet de eerste keer dat we “exotisch” bezoek krijgen voor onze kust. ‘Vorig jaar en het jaar ervoor zwommen er zelfs walrussen door onze wateren. En er worden de laatste jaren steeds vaker bultruggen gezien in de Noordzee, mogelijk omdat de populatie samen met het voedselaanbod van sprot en haring toeneemt. Die voorraad is trouwens nog altijd beperkt. In de media verschijnen soms berichten dat het goed gaat met de visbestanden, maar dat klopt eigenlijk niet. Het is beter dan tien jaar geleden, maar veel slechter dan honderd jaar geleden.’
Zeehonden zijn er langzamerhand ook in overvloed. Dat maakt de komst van twee iconische zeeroofdieren iets waarschijnlijker: de orka en de witte haai. ‘Beide soorten hebben zeehonden op het menu staan. Er is al een witte haai gespot voor de Britse westkust – mogelijk zelfs twee. En er worden regelmatig orka’s gezien voor de West- en Noordkust van Schotland. Er is geen reden om aan te nemen dat beide soorten hier niet zouden opduiken.’
Tot in de jaren 1960 kwamen er in de zuidelijke noordzee vermoedelijk enkele tientallen of zelfs honderden tuimelaars voor. ‘Het is te druk geworden’, zegt Jan Haelters (KBIN). ‘De dolfijnen werden het slachtoffer van vervuiling of overbevissing. Ze zagen ook hun voedselaanbod slinken. Tegenwoordig zien we enkel toevallige passanten, en af en toe blijft er eens eentje een paar dagen, maanden of zelf jaren hangen. Er leeft een populatie van een vierhonderdtal kusttuimelaars voor de kust van Bretagne. Als die aangroeit, bestaat de kans dat ze zich ook naar dit deel van de Noordzee verplaatsen, maar dat kan nog lang duren. Ik sluit niet uit dat de tuimelaars ooit terugkeren, maar door de alomtegenwoordigheid van menselijke activiteiten wordt het heel moeilijk.’