Hoe dichter bij de evenaar, hoe groter de bladeren van bomen en planten gemiddeld zijn. Dat weten biologen allang. Maar waarom dat precies is, dat hebben ze nu pas ontdekt.
Waarom bomen en planten die op lagere breedtegraden groeien, grotere bladeren dragen, was decennialang een mysterie onder plantkundigen. Feit is dat er een enorm wilde variatie bestaat in de bladgrootte, waarbij de maximale grootte van een soort in een gebied meestal als maatstaf wordt genomen.
Australische onderzoekers hebben het mysterie nu opgelost. Ze moesten daarvoor wel een reusachtige studie uitvoeren naar de bladpatronen van niet minder dan 7.670 planten- en bomensoorten uit 682 verschillende gebieden wereldwijd. Nadat ze alle samengebrachte gegevens hadden geordend volgens bladgrootte en deze rangschikking naast de lokale weers- en klimaatomstandigheden hadden gelegd, kwam het enige juiste antwoord tevoorschijn. Het verschil tussen de temperatuur overdag en ’s nachts is bepalend voor de grootte van de bladeren.
Van planten in droge, hete gebieden is bijvoorbeeld bekend dat ze zeer kleine bladeren hebben. Zo verliezen ze immers niet teveel vocht, dachten we altijd. Dat speelt natuurlijk een rol, maar het klopt ook dat het verschil tussen dag en nacht (zeker in woestijnachtige gebieden) vaak heel groot is.
In tropische bossen rond de evenaar blijft het ’s nachts dan weer relatief warm, waardoor we hier de soorten vinden met de grootste – soms reusachtige – bladeren.