Tijdens het Ediacarium, het geologische tijdvak dat duurde van 630 tot 540 miljoen jaar geleden, werden de wereldzeeën bevolkt door prehistorische reuzenvarens, zogenaamde rangeomorfen.
Rangeomorfen waren een van de eerste complexe meercellige organismen. Ze leken op varens en haalden hun voeding uit het oceaanwater waarin ze leefden. Tot nog toe dachten biologen en paleontologen dat rangeomorfen zo groot waren – sommige soorten werden groter dan twee meter – omdat dit hen een competitief voordeel opleverde. Grotere exemplaren konden méér voedingsstoffen vergaren, zo luidde de theorie.
Maar Britse biologen plaatsen daar nu ernstige vraagtekens bij. Een recente analyse van fossielen gevonden aan de kust van Newfoundland in Canada – het walhalla voor fossielen van rangeomorfen – toont aan dat de competitie om voedsel geen evolutionaire drijfveer kan zijn geweest. Volgens de analyse was er een half miljard jaar geleden sowieso voldoende voedsel aanwezig in de oceanen, en van natuurlijke vijanden of concurrenten was al zeker geen sprake.
De biologen denken dat een doorgedreven koloniseringsdrift de grote omvang van de meeste soorten rangeomorfen verklaart. Hoe groter de organismen (hoe breder en langer vertakt), hoe verder ze immers via broedknoppen en sporendoosjes hun zaden en uitlopers konden verspreiden.
Op het eind van het Ediacarium verdwenen de rangeomorfen plots, om redenen die nog volstrekt onduidelijk zijn.