Vorige maand schonk de Britse overheid twee wrakken aan Canada. Het gaat om de overblijfselen van HMS Erebus and HMS Terror, die 170 jaar geleden spoorloos verdwenen. Binnen een juridische overeenkomst tussen beide landen, was Groot-Brittannië de eigenaar van de gedoemde Britse expeditie schepen. Maar Canada was er formeel verantwoordelijk voor en had er de controle over.
De Britten, druk met de Brexit, waren blij dat ze er van af waren. Wel bedongen ze een aantal gebruiksvoorwerpen die aan boord waren gevonden, voor hun musea. De Canadese overheid gaf de wrakken in beheer bij Parks Canada, een overheidsinstelling die, sinds 2008, jaarlijks op zoek ging naar de schepen. De wrakken ervan werden uiteindelijk in 2014 en 2016, gevonden, bij het Koning Willem-eiland. Beiden zullen door Parks Canada en de Inuits, als historisch erfgoed voor het nageslacht worden bewaard.
Dit eiland in de Canadese Arctische Eilanden, is even groot als Vlaanderen. Er wonen nu rond de duizend mensen. Het werd in 1830 door de Brit, Sir John Ross (1777-1856) ontdekt, tijdens zijn tweede poolexpeditie. Alhoewel er al lang Inuits woonden, werd het ‘geconfisqueerd’ en vernoemd naar de Britse koning Willen IV (1765-1837). John Ross leefde in de tijd, waarin het Engeland van het begin van de Industriële Revolutie, aan een reeks van poolexpedities begon om de Noordwestelijke Doorvaart te vinden. Dat zou immers handig zijn voor het zich ontwikkelende Britse Rijk, waarin de zon nooit meer onder ging
Sir John Franklin
De media noemden hem, in het midden van de negentiende eeuw, ‘de man die zijn schoenen op at’. Dat vanwege een mislukte landexpeditie in het Canadese hoge noorden. Het was de eerste (1819-1822) van een serie van drie expedities, om voor de regering, de Noordwestelijke Doorvaart te vinden. In dit geval was het de bedoeling om over land de Canadese Arctische noordkust in kaart te brengen. Zijn expeditie van twintig man, vrouwen gingen toen nog niet mee, kwam in de problemen. De elkaar beconcurrerende bonthandelaren, hielden zich niet aan hun woord om hen van proviand te voorzien.
Toch zetten ze hun werk voort. Uiteindelijk viel de expeditie in kleine groepjes uiteen en keerden ze terug naar het Fort Enterprise, om de winter door te brengen. Ook dat was geen pretje want er was niet genoeg eten. Men overleefde door gekookte huiden van herten, botten en het leer van schoenen te eten. Ondertussen waren elf man door honger, uitputting en onderlinge gevechten, gestorven. Terug in Engeland werd Franklin merkwaardigerwijs, door de pers als een held onthaald.
In de geschiedenis is Sir John Franklin vooral bekend geraakt door zijn nogal spectaculaire verdwijning tijdens zijn derde expeditie. Het zoeken van een snellere verbinding met het Verre Oosten via de Arctische Oceaan was overigens al aan het einde van de 15de eeuw begonnen. Het paste toen in de maritieme expansie van landen zoals Nederland en Engeland. Beide landen probeerden zo de Spanjaarden en Portugezen te slim af te zijn. Die hadden immers de wereld, na de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492, onderling verdeeld.
In de 19de eeuw speelden vooral economische motieven een rol. Hoe dan ook, op 19 mei 1845, vertrok Franklin met de HMS Erebus en de HMS Terror uit Greenhithe aan de monding van de Thames. De schepen waren comfortabel en voorzien van de modernste technologie, zoals stoommachines, ontziltingsinstallaties voor drinkwater en centrale verwarming. Ook was er meer dan voldoende proviand, dat deels was ingeblikt, aan boord. Of er kalkoen voor de kerst bij was is me niet bekend.
Men had gerekend op een reis van ongeveer drie jaar. Als er iets was wat Franklin op zijn eerste expeditie had geleerd dan was het wel dat hij absoluut zelfvoorzienend wilde zijn. En dat was hij. Toch werd er vervolgens nooit meer iets vernomen van Franklin en zijn 128 bemanningsleden.
Lady Jane Franklin
Op aandringen van zijn vrouw, Lady Jane Franklin, begon de Engelse Admiraliteit in 1848, toen de voorziene drie jaar om was, met de eerste speurtochten. Ook werd een beloning van £ 20.000, wat nu ongeveer € 60.000 zou zijn, uitgeloofd voor een succesvolle zoektocht. Tussen 1848 en 1854 zijn er meer dan dertig expedities, waaraan lady Franklin ook haar financiële bijdrage leverde, uitgevoerd. In 1850 waren er maar liefst twaalf schepen op zoek naar de verdwenen expeditie. Ook de toen ruim zeventigjarige Sir John Ross, die van mening was dat men veel te laat met het zoeken begon, deed hieraan mee. Zijn tocht leverde niets op.
Wel werden toen de eerste sporen van de Franklin expeditie ontdekt, op het strand van Beechey Eiland. Daar trof men een stapel van 600 lege blikken en drie graven, waaronder dat van John Hartnell van de Erebus, aan. Dat waren de resten van de eerste overwintering van Franklin en zijn groep. De lichamen van de doden waren door de permafrost, zeer goed geconserveerd. Kwade tongen beweren overigens dat die enorme inspanning door de Engelse admiraliteit, vooral werd gebruikt om de Canadese archipel in kaart te brengen en als eerste de Noordpool te bereiken.
Voor de onverzettelijk Lady Franklin speelden dergelijk zaken uiteraard niet. Ook wist ze voortdurend de aandacht van de pers warm te houden, wat soms tot hilarische toestanden leidde en fantastische verhalen van oplichters. Uiteindelijk was het John Rae, een arts van de Hudson Bay Company die eeuwenlang de bonthandel aan de Hudsonbaai domineerde, die er, in 1853, achter kwam wat er was gebeurd.
Terwijl hij het enige gebied dat niet door de vele expedities was onderzocht, verkende, vertelden Inuits hem over een voorval dat enige jaren daarvoor had plaats gevonden. De beschrijving van wat men aantrof is apocalyptisch en lijkt rechtstreeks uit de verhalen van Dante te komen. Dode lichamen, in tenten, onder de omgedraaide boot of gewoon ernaast. Een groot aantal van die lichamen was in stukken gehakt. Menselijke resten werden in de kookpotten gevonden. Om hun verhalen te bewijzen verkochten ze hem een paar ‘souvenirs’, Het ging dan om een zilveren lepel en een aantal zilveren vorken, met soms de initialen van de officieren van de Erebus en Terror erin gegraveerd.
Rae zijn conclusie was dan ook dat de honger zijn miserabele landgenoten, uiteindelijk tot kannibalisme had gedwongen. Zijn verslag veroorzaakte grote opwinding in Engeland. Allereerst stopte de Admiraliteit met het zoeken naar overlevenden. Maar Lady Franklin en de Arctische Raad die het zoeken naar overlevenden voor de Admiraliteit uitvoerde, waren geshockeerd. Dus besloten ze dat het verhaal niet kon, wel niet mocht, kloppen. Charles Dickens legde in zijn wekelijkse column, zoals we dat nu noemen, over `The Lost Arctic Voyagers’ in december 1854, uit waarom dat zo was. Nep nieuw dus.
De zoektocht ging door. En in 1859 vond Luitenant William Hobson, die met het door Lady Franklin gehuurde jacht Fox op zoek was naar overlevenden, een teken van leven. In een kegelvormige steenhoop waarin schepen, als een soort postbus, wel vaker berichten achterlieten, vond hij bij Victory Point op het King William Eiland, een bericht. Hieruit bleek dat beide schepen aan het eind van 1846 in het ijs waren komen vast te zitten. Ook werd duidelijk dat Sir John Franklin op 11 juni 1847 was gestorven aan een eigenaardige ziekte. Daarnaast waren er nog eens 23 mensen op een vergelijkbare manier, omgekomen.
De overblijvende bemanning van 105 mannen had vervolgens besloten om, onder leiding van Kapitein Crozier die de gezagvoerder van de Terror was, over land een veilig heenkomen te zoeken. Dat is niet gelukt. Lange tijd is gedacht dat loodvergiftiging de oorzaak van de vreemde ziekte was. In 2016 bleek, uit modern forensisch onderzoek van een teen- en duimnagel van John Hartnell die op 4 januari 1846 was gestorven, dat dit niet het geval was. In het verloop van de hoeveelheid lood in zijn lichaam, tijdens het verblijf aan boord, was geen toename ervan te zien. Wel bleek dat hij een ernstig tekort aan zink had. Hierdoor werd het immuunsysteem aangetast. Uiteindelijk overleed hij aan een longontsteking.
Anderhalve eeuw te vroeg
De tijd was in het midden van de 19de eeuw, niet rijp voor een bevaarbare verbinding via de Arctische Oceaan naar de Stille Oceaan. Het maakte toen niet uit of het om de westelijke of oostelijke route ging. Tegenwoordig is dat door de huidige klimaatverandering die we zelf hebben veroorzaakt, geen probleem meer. De poolgebieden staan ook nu weer in het middelpunt van de belangstelling, omdat daar de gevolgen van die klimaatverandering duidelijk zichtbaar zijn. Dat betekent niet dat die overal hetzelfde zijn. Ook in dit immense gebied zijn er regionale verschillen. En dat is eigenlijk nooit anders geweest. Zelfs in de Warme Middeleeuwen was dat al zo, alhoewel sommige traditionele historici daar niet aan willen.
Volgens het laatste rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) uit 2014, is er door menselijke activiteiten, sinds het begin van de Britse industriële revolutie, ruim 2000 GtCO2 aan de atmosfeer toegevoegd. Dat is het “grote CO2-experiment”, waarbij CO2 werd geëxporteerd, zonder enige vergunning en zonder enige betaling. Zo’n veertig procent ervan is in de afgelopen veertig jaar geproduceerd. In die tijd verdubbelde de mondiale bevolking tot circa zeven miljard. Al die mensen moeten worden gevoed en ontplooien activiteiten. Dit zorgt ervoor dat de natuurlijke hulpbronnen van de aarde, steeds meer onder druk komen te staan.
Het gebruik van fossiele brandstoffen of wel het ‘zwarte goud’ (steenkool, olie en gas) vormen het leeuwendeel, bijna 70%, hiervan. Gelukkig zijn er in de natuur ook putjes waarin dit afval ”verdwijnt”. Zo wordt meer dan de helft ervan, door de plantenwereld en de oceaan opgenomen. Hierdoor blijft uiteindelijk 44% van de CO2-uitstoot in de atmosfeer. In november werd door het beroemde Mauna Loa Observator op Hawaii, 405,14 ppm gemeten. Dat is heel wat meer dan de 280 ppm in 1750, toen de Britse industriële revolutie begon.
Volgens een op 30 oktober gepubliceerd VN-rapport, de’ Greenhouse Gas Bulletin and Emissions Gap Report’, komt de huidige CO2-concentratie overeen met die van het Plioceen, zo’n 3-5 miljoen jaar geleden. Maar toen was de gemiddelde temperatuur op aarde wel 2-3oC warmer. Ook stond de zeespiegel 10-20 meter hoger, door het deels afsmelten van de poolijskappen.
Nu gebruiken allerlei schepen, waaronder gigantische cruiseschepen zoals de Crystal Serenity, de Noordwestelijke Doorvaart met het grootste gemak. Zo voer dit schip in september 2016, met ruim duizend passagiers, van Anchorage in Alaska naar New York. De goedkoopste hut kostte ‘slechts’ US$ 21.855 per persoon. Die uiterst luxe reis duurde slechts een maand. Sir Franklin dacht drie jaar onderweg te zijn.
Het tragische verhaal van Sir John Franklin vond plaats in wat klimatologen en moderne historici de Kleine IJstijd noemen. Dat was een periode die op het noordelijk halfrond, van ongeveer het midden van de 15de tot het midden van de 19de eeuw duurde. In Europa fungeerde de krankzinnige 14de eeuw van de bekende Amerikaanse historica Barbara Tuchman, als een overgangseeuw. De Kleine IJstijd was een tijd waarin gletsjers in de bergen zoals in de Alpen, weer groeiden en weer dieper in het dal doordrongen dan nu het geval is.
Volgens de NASA bestaat de Kleine IJstijd uit drie koude pieken, rond 1650, 1770 en 1850. Deze werden door iets warmere of iets minder koudere intervallen van elkaar gescheiden. Kleine temperatuurverschillen hadden in die tijd grote gevolgen. De drie pogingen van de in Nederland zo beroemde ontdekkingsreiziger Willem Barentsz (ca.1550-1597), om in 1594, 95 en 96, de Noordoostelijke Doorvaart te vinden, waren dan ook gedoemd om te mislukken.
Het spreekt vanzelf dat Willem Barentsz en Sir John Franklin, evenals hun opdrachtgevers, hiervan geen enkel idee hadden. Zij leefden, evenals wij, in hun dag dagelijkse wereld. En toen was dat zoals de prachtige winterlandschappen op de vele 16de en 17de-eeuwse schilderijen laten zien, er een van een reeks van koude winters en warme zomers.
Britse Industriële revolutie
Hoe zagen de Britse industriële centra zoals Sheffield, Manchester, Leeds en Birmingham, er na een eeuw industriële revolutie uit? En hoe was teon het leven in de handelsmetropool Londen? Wat was het effect ervan op de samenleving? En op het milieu en de economie? De 19de eeuw, de tijd waarin koningin Victoria (1819-1901) regeerde, was de periode waarin het Britse Rijk, een wereldrijk, ontstond. De Victoriaanse tijd was een periode van grote sociale, economische en technologische vooruitgang. Maar ook van achteruitgang, door de vervuiling van het milieu en de levensomstandigheden van de arbeidersklasse.
Het was de tijd van sociale ongelijkheid, tussen mannen en vrouwen, van kolonialisme, van imperialisme. En van de romantiek en het ontstaan van het communisme en anarchisme. Zo werden er meerdere aanslagen op koningin Victoria gepleegd. Door zowel historische beschrijvingen als schilderijen, cartoons en de eerste foto’s hebben we een goed beeld van de vervuiling in deze fase van de industriële revolutie.
Op initiatief van Prins Albert werd, in 1851, de eerste wereldtentoonstelling in Crystal Palace, georganiseerd. Deze tentoonstelling gaf, evenals de latere opvolgers ervan, een indrukwekkend overzicht van de nieuwste technologische ontwikkelingen. Van de winst werden het Victoria and Albert Museum, het Science Museum en het Natural History Museum gebouwd.
Het leven in de stad was echter zwaar. Door de regelmatig voorkomende cholera-epidemieën, stierven duizenden mensen. In de warme zomer van 1858, kwam het leven in Londen zelfs helemaal tot stilstand tijdens de Great Stink. De lozing van het industriële en huishoudelijke afval leidde ertoe dat de Thames, van een open riool in een levensgevaarlijke rivier veranderde. Hierdoor werden besmettelijke ziekten snel verspreid.
Onder invloed van de media werd het probleem uiteindelijk door de regering en het Britse parlement aangepakt. Zij hadden er, een paar jaar later, in het herbouwde en vernieuwde Westminster Palace, waar de Houses of Parliament zetelden, toen immers zelf ook last van. Uiteindelijk werd er in de tweede helft van de 19de eeuw, een grootschalig rioolstelsel aangelegd.
De industriesteden van toen, waren vieze, roetzwarte steden waar arme arbeiders onder erbarmelijke en onhygiënische omstandigheden leefden. Ook in de kastelen en buitenhuizen van de rijken, waren de sanitaire omstandigheden vaak primitief. Zo stierf de 42-jarige prins Alberts, plotseling, op 14 december 1861, op Windsor Castle. Door de slechte hygiënische toestanden had hij buiktyfus opgelopen.
De koningin richtte verschillende gedenktekens voor haar man op, zoals de beroemde, concertzaal de Royal Albert Hall of Arts and Sciences. Deze werd op 29 maart 1871 door haar geopend. Maar ook nu is luchtvervuiling dodelijk. In 2014 berekende de Wereldgezondheisorganisatie dat er in 2012 ruim zeven miljoen mensen door luchtvervuiling stierven. Dat is meer dan de bevolking van Vlaanderen.
Steenkool was de kurk waarop de Britse economie dreef. Zo nam het Britse kolengebruik toe van ongeveer 65 miljoen ton in 1852-1862, naar 181 miljoen ton, in het eerste decennium van de 20ste eeuw. De steden waren dan ook sterk vervuild en werden geteisterd door epidemieën.
Maar volgens de historicus Peter Thorsheim van de University of North Carolina in de VS, verstond men in de 19de eeuw heel iets anders onder vervuiling dan tegenwoordig. De inwoners van Londen hadden er geen flauw idee van dat de bij de verbranding van de steenkool vrijkomende gassen en afval een bedreiging voor hun gezondheid was. Iedereen dacht de ziekten door miasma werden veroorzaakt. Dat was een geheimzinnige smetstof die uit moerassen, kerkhoven en beerputten en in de lucht kwam en ziekten veroorzaakte.
Het gebruik van steenkolen, dacht men, kon geen kwaad. En hiermee was onbedoeld, het “grote CO2-experiment” een feit. Maar sinds een halve eeuw, weten de grote olieconcerns zoals EXXON, dat de CO2-uitstoot wel degelijk gevolgen heeft voor het mondiale klimaat en het milieu. Er werd, bewust, een zware wissel op de toekomst getrokken. En dat is misdadig.
Hetzelfde dacht men in de 20ste eeuw overigens van chloorfluorkoolstofverbindingen (Cfk’s), asbest, lood en plastiek. Allemaal goed voor het milieu en goedkoop als grondstof, nietwaar?
Ook nu neemt men de lokale vervuiling er gewoon bij. Dat is immers de prijs die men moet betalen voor de maatschappelijke vooruitgang, de welvaart. Zo pleiten ecomodernisten voor, wat ze zelf een optimistische en praktische aanpak noemen. Hierin spelen nieuwe technologieën een belangrijke rol bij de oplossing van de klimaatproblemen. In hun ogen moet een kolencentrale in Bangladesh, om miljoenen mensen van elektriciteit te voorzien en een weg naar een beter leven te geven, gewoon kunnen. Zelfs als dit nadelig is voor het milieu. Hetzelfde is ook van toepassing op India, waar 300 miljoen mensen geen toegang tot elektriciteit hebben.
Maar in opkomende economieën zoals China en India vindt niet alleen een inhaalslag ten opzichte van het rijke westen plaats. Hier gaan, evenals de grote steden, groei en de transitie naar een schone economie, hand in hand. Deze transitie vergt anders denken en belooft grote uitdagingen en nieuwe markten. Ook al zijn er grote bedragen mee gemoeid.
In mei kwam het VN-rapport van de Hoge Commissie over Koolstofprijzen uit. Hierin worden voorstellen gedaan over de CO2-prijs of belasting, per ton. In 2020 zou die tussen de 40 tot 80 dollar moet liggen en in 2030 tussen 50 en 100 dollar. Dat is nodig om de klimaatdoelstellingen van Parijs en de in 2015 door de VN opgestelde Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen tot 2030, te halen. In België bedroeg de CO2-uitstoot in 2015 ruim 117 Megaton of wel 117.000.000 ton. Bij een prijs van 100 dollar hebben we het dus over een bedrag van een kleine tien miljard euro per jaar.
Hoog tijd om het roer om te gooien, zou je zeggen. Maar als in België vier energieministers het eindelijk eens worden over de kernuitstap, gooien de gematigde Vlaamse nationalisten roet in het eten. Dit terwijl een transitie naar duurzame energie, onontkoombaar is. Mekkeren over het nog langer openhouden van aftandse kerncentrales, getuigt van weinig visie en durf.
Dat belooft nog wat als we andere ook urgente problemen zoals de vervuiling door plastiek, meststoffen en pesticiden, moeten aanpakken. Ook hier zullen creatieve, rigoureuze en innovatieve oplossingen nodig zijn. Een behouden visie zoals die in het Amerika van Trump, lost niets op. Communautair gekibbel in ons mooie land, leidt, bij de geweldige uitdagingen van de 21ste eeuw, ook tot niets.
Het komend weekend is het weer kerst. Een moeilijke tijd voor kalkoenen. Ook zo’n Britse innovatie die grote gevolgen had. Hierbij gaat het om een innovatie uit de 16de eeuw, toen Hendrik VIII (1491-1547) er mee begon. Tijdens de afgelopen kerst werden er ongeveer tien miljoen kalkoenen opgegeten door de Britten.
Sinds 1621 wordt in de VS, zowel op het Thanksgivingsfeest als met de kerst, kalkoen gegeten. Jaarlijks verdwijnen in de laatste twee maanden van het jaar een kleine 70 miljoen, speciaal gekweekte, kalkoenen in het spijsverteringssysteem van de Amerikanen. De ecologische voetafdruk hiervan is groot, omdat voor elke kilo kalkoen 75-80 kilo voedsel nodig is. Ook dit kan, met de snelgroeiende wereldbevolking, niet eindeloos doorgaan. Maar je schoenen opeten…. Dat is dan toch wel weer heel iets anders.
Wat het nieuwe jaar betreft hoop ik dat de transities naar een meer duurzame samenleving doorzetten. Ook in België. Voor de komende jaarwisseling wens ik u, in de woorden van Frank Bainimarama, de voorzitter van de klimaattop in Bonn: Me Nomuni na marau ni siga ni sucu kei na tawase ni yabaki vou of wel prettige feestdagen en een gelukkig nieuwjaar!