De mestkarren van de natuur
27 oktober 2015 door Eos-redactieWalvissen en andere grote beesten speelden ooit een belangrijke rol bij het wereldwijde transport van voedingsstoffen, maar hun bijdrage is dramatisch geslonken.
Walvissen en andere grote beesten speelden ooit een belangrijke rol bij het wereldwijde transport van voedingsstoffen, maar hun bijdrage is dramatisch geslonken.
Walvissen eten op grote diepte hun buik rond, en ontlasten zich vlak bij het wateroppervlak. Zo komen waardevolle stoffen zoals stikstof en fosfor in het water terecht, die er als voedsel voor plankton dienen en zo het hele ecosysteem ten goede komen. Ooit transporteerden walvissen zo 340 miljoen ton fosfor per jaar, becijferde een internationaal team wetenschappers in het vakblad PNAS. Vandaag is dat zo’n 75 miljoen ton, ruim driekwart minder.
De schattingen over de afnamen van het aantal walvissen lopen uiteen, en variëren van 66 tot 99 procent. Ook zogenoemde anadrome vissen, die vanuit zee landinwaarts zwemmen om te paaien, zoals de zalm, zijn achteruitgegaan. Zij transporteerden ooit 140 miljoen ton fosfor landinwaarts. Via dieren zoals beren en arenden die zich aan de vissen tegoed doen, raken die voedingsstoffen in ecosystemen op het land verspreid. Vandaag blijft minder dan vijf procent van dat transport over. Zeevogels waren ooit goed voor de transfer van 6 miljoen ton fosfor per jaar, maar ook zij staan onder druk: ruim een kwart van de soorten in bedreigd. Al bij al is het transport van nutriënten van de zee naar het land met negentig procent afgenomen, schatten de onderzoekers.
Ook grote zoogdieren op het land, zoals mammoeten, droegen ooit een aanzienlijk steentje bij en transporteerden jaarlijks zo’n 180.000 ton fosfor. De meeste soorten die tot die zogenoemde megafauna behoorden, zijn echter uitgestorven, met een daling met meer dan 90 procent van het transport tot gevolg.
Is dat allemaal erg? ‘Door de dramatische afname van het aantal walvissen zijn de oppervlakkige waterlagen minder vruchtbaar geworden’, zegt hoofdauteur Chris Doughty (University of Oxford). ‘Daardoor komen in bepaalde regio’s wellicht minder dieren voor. Op het land zien we vandaag vooral een ongelijke verdeling van nutriënten: op veel plaatsen is er, door overbemesting, een overschot, op andere een tekort. Wij vermoeden dat dat vroeger, dankzij de rol die dieren speelden, veel minder het geval was.’ (ddc)