‘De monocultuur is goedbedoeld maar kortzichtig’
06 oktober 2014 door PDJDe Belgische wetenschapper Olivier De Schutter onderzocht voor de Verenigde Naties zes jaar lang hoe we de honger de wereld uit kunnen helpen.
Maandag 13 oktober organiseerde Eos een lezing en debat over de landbouw van de toekomst. Olivier De Schutter was één van de gastsprekers. Eos had vooraf een interview met de Belgische wetenschapper die zes jaar lang voor de Verenigde Naties onderzocht hoe we de honger de wereld uit kunnen helpen. Hieronder kunt u ook de lezing die De Schutter gaf herbekijken.
Een radicale verandering van het wereldvoedselsysteem; het accent dient te verschuiven van productiviteit naar welzijn en duurzaamheid door minder internationale handel en meer lokale productie.’ Dat schrijft de speciale VN-rapporteur Olivier De Schutter in zijn eindrapport over het recht op voedsel, dat hij begin maart presenteerde.
Uit uw rapport spreekt een enorm optimisme. Honger en ondervoeding kunnen we uitroeien, en alle negen miljard monden, want zoveel zullen het er zijn in 2050, kunnen worden gevoed, zegt u. Waar baseert u dat op?
‘Ik zie bij regeringen een toenemend bewustzijn dat ze het voedselsysteem fundamenteel anders moeten organiseren. In de twintigste eeuw dacht men het voedselprobleem aan te pakken door meer te produceren in gebieden waar dat het efficiëntst was. Andere regio’s konden profiteren van de handel en van voedselhulp. Nu weten we dat die aanpak niet werkt en dat we moeten investeren in de regio’s die niet in staat zijn zichzelf te voeden en afhankelijk zijn van voedselimporten. Het beste wat we kunnen doen is die landen steunen en ze helpen zelfvoorziendend te worden. Dat kan door minder internationale handel en meer lokale productie, en door niet alles over te laten aan de marktwerking.’
‘Een belangrijk keerpunt was de G8-top in het Italiaanse L’Aquila in 2009. Daar spraken de politieke leiders af om de komende drie jaar 22 miljard dollar te investeren in de Afrikaanse landbouw ten zuiden van de Sahara. Er moet nog veel gebeuren, maar sinds vijf jaar bestaat er tenminste een consensus over hoe we het probleem moeten aanpakken.’
Olivier De Schutter
Olivier De Schutter is jurist en hoogleraar aan de Université Catholique de Louvain en het Europacollege in Natolin (Warschau), en gasthoogleraar aan Columbia University. Van mei 2008 tot mei 2014 was hij de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel. Hij werd verkozen door de Mensenrechtenraad van de VN als onafhankelijk expert, en moest het recht op voedsel onderzoeken en er uitgebreid verslag van uitbrengen. De Schutter is tevens lid van de adviesgroep van de commissie voor Wereldvoedselveiligheid van de Voedsel- en Landbouworganisatie FAO. Tussen 2004 en 2008 was hij secretaris van de Internationale Federatie voor de Mensenrechten.
Op welk vlak heeft het bestaande voedselsysteem gefaald?
‘De prioriteiten in de jaren 1960 waren anders dan vandaag. Destijds was er een jaarlijkse bevolkingsgroei van 2,4 procent, nu is dat 1,4 procent. Tegenwoordig ligt de dreiging niet bij een gebrek aan voedselbeschikbaarheid, want die is enorm gestegen. De echte problemen zijn de armoede op het platteland, het verlies aan biodiversiteit, de uitputting van de bodem en de klimaatverandering. Die nieuwe problematiek noopt tot andere antwoorden.’
Ligt de schuld bij de industriële landbouw?
‘Het ontstaan en stimuleren van monoculturen was kortzichtig, ondanks de goede bedoelingen. De aanname was dat er op termijn geen tekort zou ontstaan aan fossiele grondstoffen, en klimaatverandering kwam pas in de jaren 1980 op de agenda. Het is duidelijk dat we nu een systeem erven dat bedacht is voor een ander soort vraagstukken. De nadruk moet komen te liggen op steun aan kleine boeren, om de armoede te verkleinen en de migratie naar de grote stad een halt toe te roepen.’
Hoe kunnen we dat naar de praktijk omzetten?
‘Dat is alleen mogelijk als lokale overheden zich bewust worden van hun verantwoordelijkheden. Boeren moeten zich beter organiseren, zodat ze in coöperaties hun producten kunnen verkopen op boerenmarkten in de stad. De overheden moeten infrastructuur leveren die dat mogelijk maakt. Goede voorbeelden zijn Belo Horizonte in Brazilië en Durban in Zuid-Afrika. Die steden hebben toegang gecreëerd tot markten voor lokale producenten. Die zouden anders niet in staat zijn om hun producten te verkopen, want lokale boeren zijn te klein en oninteressant voor grote afnemers. Tegelijk krijgt de arme bevolking toegang tot betaalbaar vers voedsel dat lokaal is geproduceerd. Ze hangen niet meer af van het eten op de schappen van de supermarkt, dat vaak niet vers en gezond is. Zowel de lokale boeren als de arme stedelingen zijn dus in het voordeel als boeren en burgers direct met elkaar in verbinding staan.’
Boeren en burgers kunnen ook dichter bij elkaar komen via stadslandbouw.
‘Jazeker, dat fenomeen groeit razendsnel. Steden realiseren zich dat ze kwetsbaar zijn voor tekorten en afhankelijk van slechts een paar aanbieders buiten de stad. Die strikte scheiding tussen rurale en stedelijke gebieden is niet wenselijk. Kleine boerderijen, gezamenlijke moestuinen en groenstroken in de stad zijn gunstig om de stad af te koelen, leveren een gezonde luchtkwaliteit en zijn een bron van kwaliteitsvol vers voedsel.’
Is specialisatie niet langer gewenst, moeten we terug naar gemengde boerenbedrijven die zowel vee houden als akkers verbouwen?
‘Precies, dat is exact wat ik voorstel. We hebben de landbouw gemoderniseerd op een manier die voorbijgaat aan de nauwe interactie tussen planten, bomen en dieren. De verschillende elementen van de natuur zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar we hebben monoculturen ontwikkeld, bomen verwijderd van het land om plaats te maken voor gewassen en de dieren gescheiden van de velden door ze binnen te houden. Die scheiding van dieren en gewassen is een grote fout gebleken. Daardoor worden grote hoeveelheden kunstmest en bestrijdingsmiddelen gebruikt op de akkers en is er een milieuprobleem ontstaan.’
Hoe denkt u over een technocratische oplossing om de wereld te voeden?
‘We hebben altijd te veel vertrouwen gehad in technologie. Maar in een wereld waarin de verpakking, het transport en de verwerking van voedsel verantwoordelijk is voor een derde van de broeikasgassen kunnen we niet langer blind vertrouwen op technologie alleen. We moeten meer investeren in sociale innovaties en boeren laten begrijpen hoe het ecosysteem waarin ze werken functioneert. Er is een tweedeling ontstaan tussen aanhangers van moderne landbouw met hightechoplossingen en traditionele landbouw zoals onze grootouders die uitoefenden. Ik weiger die tegenstelling te accepteren. De weg naar betere voedselsystemen is niet uitsluitend die van de hightech, maar omvat ook niet louter een terugkeer naar vroeger. Er is een beter begrip nodig van de agro-ecologie. We moeten beter inspelen op hoe de natuur werkt, in al haar samenhang. Dat zal zorgen voor een gevarieerder en gezonder voedingspatroon met veel verschillende producten.’
‘De groene revoluties uit het verleden betroffen slechts een paar commodities. Ik spreek met opzet over commodities en niet over voedsel, omdat die commodities in veel gevallen werden geproduceerd als grondstof voor de voedingsindustrie, die ze verwerkt tot levensmiddelen. We moeten daarvan afstappen en overschakelen op systemen die een scala aan verse voedselproducten produceren voor arme mensen. Die kleinschalige landbouw zorgt ook voor meer werk op het platteland, omdat ze arbeidsintensiever is en meer handen vraagt dan industriële landbouw.’
Maar de agribusiness is erg machtig. Is het niet vechten tegen de bierkaai om haar op andere gedachten te brengen?
‘Er is een debat gaande tussen zij die af willen van de grote spelers die nu het voedselsysteem domineren en zij die denken dat de verschillende voedselsystemen naast elkaar kunnen bestaan. Ik hoor bij die laatste groep. Grootschalige boerderijen en sterk gemechaniseerde plantages die commodities leveren aan de voedingsindustrie bedienen consumenten die ver weg wonen. Die zullen dus ook nodig blijven, want bepaalde regio’s kunnen zichzelf niet bedruipen. Daarnaast is er ruimte voor landbouw met korte ketens, die hun verse producten rechtstreeks verkopen aan de consument. De verschillende overheden – zowel nationale als lokale – zijn verantwoordelijk om die kleine boeren te steunen en volop kansen te geven naast het bestaande systeem. Tot nu toe is er te veel eenzijdig geïnvesteerd in het model dat grootschaligheid en efficiëntie beloont en te weinig in het model dat kleinschaligheid en korte voedselketens promoot. Die verhouding moet in evenwicht komen. Het is de taak van de overheid om te zorgen dat kleine boeren niet worden weggevaagd door die grote concurrenten.’
Zijn er landen die op dat gebied als schoolvoorbeeld dienen?
‘Brazilië is goed bezig. Dat heb ik van dichtbij gezien tijdens een van mijn missies. In dat land zijn enkele van ‘s werelds grootste boerderijen of fazenda’s gevestigd, die met de beste technologie gigantische hoeveelheden soja verkopen op de internationale markt. Die bedrijven vallen onder het ministerie van landbouw. Daarnaast bestaat er een apart ministerie voor de kleine gezinsbedrijven, namelijk dat van agrarische ontwikkeling. Zo krijgen de kleine boeren speciale toegang tot kredieten en verkoopprogramma’s. Zij leveren bijvoorbeeld voedsel voor een voedselprogramma dat 48 miljoen schoolkinderen bedient. Het systeem werkt, en andere landen kunnen er inspiratie uit putten.’
Toch zullen we genoeg voedsel moeten verbouwen voor iedereen. Hoe kunnen we dat bereiken?
‘Nu al wordt er dubbel zoveel voedsel geproduceerd als nodig. Maar een groot deel daarvan wordt verspild. Van de 2,4 miljard ton voedsel die jaarlijks wereldwijd wordt gemaakt, belandt 1,3 miljard ton niet op de borden. Het is een prioriteit om die verliezen terug te dringen. Daarnaast kan de productiviteit in heel wat ontwikkelingslanden worden opgevoerd, vooral in Afrika.’
En veel voedsel wordt gebruikt als veevoer. U pleit ervoor om landbouwgrond die nu voor vee wordt gebruikt, om te zetten voor humane voedselproductie. Moeten we dan met zijn allen minder vlees gaan eten?
‘Absoluut. Zo’n zeventig procent van alle landbouwgrond wordt gebruikt als weiland of om veevoergewassen te telen. Momenteel wordt tachtig procent van alle soja en veertig procent van de mais verbouwd om dieren te voederen. Dat zijn enorme hoeveelheden. De consumptie van vlees stijgt ruim dubbel zo snel als de bevolkingsgroei. Dat maakt mij ongerust. Temeer omdat er naast het grote landbouwoppervlak ook enorme hoeveelheden graan en water voor de vleesproductie dienen.’ ‘Vlees is beslist een belangrijk onderdeel van ons voedingspatroon. Vooral voor kinderen is het een kwalitatieve bron van dierlijke eiwitten. Maar tegelijk denk ik dat de overconsumptie een ernstig probleem vormt. Onze planeet kan een vleesconsumptie aan van 35 kilogram per persoon per jaar. Maar in België zitten we al aan 75 kilogram. Dat is veel meer dan nodig voor een gezond en evenwichtig voedingspatroon. De vleesconsumptie verhoogt het risico op hart- en vaatziektes en moet dus omlaag.’