Heel weinig van onze planten- en diersoorten zijn voorbereid op overleven in onze steden in de toekomst. Het zal dus aankomen op een paar opportunistische soorten om onze stedelijke natuur groen te houden. En op de nieuwkomers.
Beeld je even in: het is zomer, een heerlijke 28 °C, laat op de middag. Je hebt net een koele boswandeling gemaakt en trekt nu richting stad om nog een terrasje mee te pikken. Daar, onderweg van bos naar stad, voel je de hitte van de dag als een blok op je neervallen. Dat is het stedelijke hitte-eilandeffect: onze steden zijn verschillende graden warmer dan de landelijke omgeving errond. Die hogere temperaturen zijn er in de zomer (meer warme dagen, langere en intensere hittegolven), maar ook in de winter (die gelukzakken in de stad moeten ’s ochtends een stuk minder vaak het ijs van hun wagen krabben).
De volgende jaren gaat dat hitte-eilandeffect alleen maar toenemen. Zo verwachten we onder invloed van de klimaatverandering in onze streken meer en extremere hittegolven. De effecten daarvan zullen in onze steden extra versterkt worden, door al dat beton en asfalt dat als geen ander de hitte vasthoudt. Ook het toenemende gebruik van airconditioning op warme dagen pompt onvermijdelijk meer warmte de stad in. Gevolg: puffen geblazen in de stad, ook voor de natuur.
Het is echter niet enkel het klimaat in de stad dat anders is dan onze natuur van op het platteland gewoon is: hun hele leefomgeving is er doorheen geschud. De bodemcondities, bijvoorbeeld, laten er ook vaak te wensen over: vechten om een centimeter bodem tussen stenen en tegels, snelle afwisseling tussen overstroming en droogte door de slechte waterhuishouding, en een arsenaal aan giftige stoffen in de bodem, je zou voor minder aarzelen om in de stad te wortelen. En dan is er nog het zogenaamde canyon-effect: hoge gebouwen en smalle straten zorgen voor artificiële ‘grand canyons’, waarbij de bodem nauwelijks licht krijgt. Alles waar planten belang aan hechten om te overleven, wordt in de stad grondig en telkens opnieuw op de schop genomen.
Een wereld voor opportunisten
Welke plant kan er in godsnaam in zo’n erbarmelijke omstandigheden overleven, vraag je je af? Voor veel soorten uit onze eigen natuur is die genadeloze leefomgeving een brug te ver. Gelukkig zijn er altijd wel een paar durf-als die zich niet uit het lood laten slaan. Die succesformules zijn in veel gevallen typische opportunisten; soorten die snel op veranderingen kunnen inspelen. De paardenbloem is zo’n opportunist, die als geen ander kan profiteren van het kleinste scheurtje in een voetpad. Het merendeel van onze biodiversiteit heeft die flexibiliteit echter niet, en de inheemse soortenrijkdom in de stad is dus onvermijdelijk een pak lager.
Interessant: diezelfde opportunisten gaan het vaak in steden over de hele wereld goed doen. Onze Europese paardenbloem heeft zich zo al op alle continenten weten te vestigen, en zorgt er mee voor dat de stedelijke natuur er overal ter wereld verontrustend hetzelfde begint uit te zien.
Dat nieuwe, onbekende ecosysteem in de stad creëert wel nieuwe mogelijkheden voor nieuwkomers, soorten die bijvoorbeeld wel aan een warmer klimaat aangepast zijn. Deze exoten komen van elders aangewaaid op de vleugels van de globalisering. Ze reizen ongemerkt als zaadjes met ons mee als we het vliegtuig nemen, of worden hier geïntroduceerd voor de land- en tuinbouw. Komen zij van plaatsen met een warmer klimaat, dan zijn ze vaak juist heel enthousiast over de omstandigheden in onze stedelijke hitte-eilanden. Zo zien we bijvoorbeeld vlinderstruiken, origineel uit China en Japan, profiteren van warme plekjes tegen zuidelijke muren, en de hemelboom – een andere Aziaat met een grote weerstand tegen droogte - verspreidt zich met het grootste gemak tussen de stoeptegels.
" De stad als buitenaards ecosysteem: we zullen nieuwkomers onvermijdelijk moeten omarmen.
Een ongezien ecosysteem
Het resultaat van dit alles is een uniek ecosysteem: ongeziene leefomstandigheden die een ongeziene mix van soorten opleveren. Soorten die nooit eerder in hun geschiedenis samen hebben geleefd, en die dus helemaal van nul terug op zoek moeten naar een nieuw evenwicht. Dat brengt onvermijdelijk moeilijkheden met zich mee, zeker omdat zo’n exoten soms problematisch gaan woekeren.. Denk maar aan de Japanse duizendknoop, die zich razendsnel kan verspreiden en nauwelijks uit te roeien valt.
In de stad van de toekomst zullen we die nieuwkomers echter onvermijdelijk meer en meer moeten omarmen, vermits de leefomgeving steeds verder gaat afwijken van wat hier eeuwenlang als ‘standaard’ bekend stond. Natuurbeheer in de stad van de toekomst moet werken met een ‘buitenaards’ ecosysteem, een nieuwe natuur met geen voorgaande om zich aan te spiegelen. Met de klimaatverandering die nu stilaan in een stroomversnelling terechtkomt, en de constante veranderingen in de stedelijke omgeving, zal de natuur in de stad continue door elkaar geschud blijven worden. Het is onze taak om haar zo veel mogelijk ruimte te geven om met die veranderingen om te gaan, in haar zoektocht naar een nieuw, dynamisch evenwicht. Doen we dat niet, dan zal dat buitenaards ecosysteem wel eens een desolaat maanlandschap kunnen worden.
Dit artikel verscheen origineel in Knack n.a.v. de Universiteit van Vlaanderen