Sinds 2005 is het in België verboden om cosmetische producten en hun ingrediënten te testen op dieren. Vandaag wil Wallonië alle dierproeven afschaffen, het liefst zo snel mogelijk. Maar is dat haalbaar? ‘Voorlopig blijft het noodzakelijk dat we testen op dieren’, klinkt het bij biomedisch expert Karine Breckpot (VUB) op de Wereldproefdierendag.
In politieke kringen groeide proefdieronderzoek de laatste jaren uit tot een hot topic. Door volop in te zetten op een vermindering van dierproeven nemen Belgische politici een voorbeeld aan Nederland. Daar willen ze tegen 2025 het aantal experimenten op dieren tot een minimum beperken. ‘Bij toxicologisch onderzoek worden nu al heel wat alternatieve methodes gebruikt’, weet Karine Breckpot, expert moleculaire en celtherapie aan de Vrije Universiteit Brussel. ‘In dat opzicht loopt Nederland voor op de rest van de wetenschappelijke wereld. Dat is niet geheel toevallig: door de toenemende politieke druk kwam er snel meer ruimte voor alternatieve onderzoeksmethoden. In de biomedische sector ervaren we die druk minder. Betekent dat dan we niet bezig zijn met te zoeken naar alternatieve manieren van werken? Toch wel, alleen de financiële middelen ontbreken om dat onderzoek om te zetten in praktijk. Het ontwikkelen en valideren van alternatieve methoden kost vrij veel geld.’
In Wallonië wil de minister van Dierenwelzijn Carlo di Antonio dierproeven zo snel mogelijk afschaffen. Gaat hij er onterecht van uit dat de wetenschappelijke wereld er klaar voor is?
‘Ik ben benieuwd wat voor een impact zo’n verbod gaat hebben. Er is heel veel onderzoek gaande in Wallonië, zowel in universitaire instellingen als bij farmaceutische bedrijven. Een verbod op dierproeven kan de werking van deze instituten in het gedrang brengen. Op dit moment zijn er onvoldoende middelen voorhanden die dierproeven kunnen vervangen. Vergeet ook niet dat de term ‘dierproeven’ verschillende onderdelen omvat. Het overgrote deel van de dierproeven gebeurt bij fundamenteel onderzoek. Daarnaast heb je nog het toegepaste onderzoek en de veiligheidstesten. Onder deze laatste categorie vallen onder andere testen van geneesmiddelen en chemicaliën waarmee we in contact komen. We gaan na hoe toxisch een product mogelijk is voor de mens. In sommige gevallen is het niet langer toegestaan om bij veiligheidstesten dierproeven te gebruiken, zoals bij cosmetische producten. Voor andere producten zijn we echter verplicht om ze uit te voeren, om de mogelijke effecten van een product te achterhalen indien mensen er dagelijks mee in contact komen. Op deze manier kunnen we ook de langetermijneffecten van bepaalde geneesmiddelen en of chemicaliën in kaart brengen.’
Worden bepaalde producten meteen uitgetest op dieren? Of komt er een voorafgaande screening aan te pas, die ervoor zorgt dat de gevaarlijkste producten geweerd worden?
‘Elk onderzoek begint in eerste instantie met testen op in-vitroculturen van cellen. Hierbij leggen we cellen op een plastic plaatje, om ze vervolgens bloot te stellen aan een product. Op deze manier kunnen we zeer toxische producten meteen opsporen. Dat wil niet zeggen dat deze testen altijd mogelijk zijn. Producten die werken via mechanismen, waarbij de cellen met elkaar in contact moeten staan, ontsnappen aan deze eerste screening. Hoewel in-vitroproeven met 3D-structuren, waarbij de cellen met elkaar in contact staan, ervoor kunnen zorgen dat ook hier zeer toxische producten opgespoord worden, kunnen ze nooit een levend wezen vervangen. Al onze lichaamscellen en de manier waarop ze communiceren bepalen of iets al dan niet toxisch is. Die stoffen kan je met in-vitrotesten helaas niet opsporen.’
'De tijd waarin we producten meteen op dieren testten, ligt al lang achter ons'
‘Ook bij fundamenteel en toegepast onderzoek kan men gebruik maken van in-vitroproeven. Wanneer een wetenschapper een project wil starten, kan hij te allen tijde bij de Ethische Commissie nagaan hoe hij zijn onderzoek het best aanpakt. Hierbij gaan ze steeds op zoek naar de meest geschikte manier van werken om de vraagstelling te beantwoorden. Veel onderzoeken zijn opgebouwd uit een opeenvolging van procedures. Wanneer het niet noodzakelijk is om proefdieren te gebruiken, dan zal men dat ook niet overwegen. De tijd waarin we producten meteen op dieren testten, ligt al lang achter ons. De in-vitroproeven hebben er immers voor gezorgd dat we in een eerste fase testen kunnen doen zonder dat er dieren aan te pas komen.’
Is het dan zo onrealistisch om te stellen dat de wetenschap over enkele jaren niet langer afhankelijk is van proefdieren?
‘Het blijft voorlopig onmogelijk om in een tweede fase hele organen of systemen na te bootsen. Het immuunsysteem kan je bijvoorbeeld niet namaken in een petrischaaltje. De enige oplossing hier zijn dierproeven, waarmee je de volledige complexiteit van het systeem van een levend wezen in beeld kunt brengen. Dit kan je momenteel onmogelijk doen met de alternatieve systemen die voorhanden zijn, zoals 3D-culturen, chirurgisch afval of organen op een chip.’
‘En toch: twintig jaar geleden dacht niemand dat deze methoden dierproeven gedeeltelijk zouden kunnen vervangen. Maar we zijn wel in die richting geëvolueerd. Ik vind het de plicht van iedere wetenschapper om alternatieven aan te grijpen. We moeten oog hebben voor hoe het anders kan. Waar mogelijk moeten we meewerken en dergelijke initiatieven faciliteren. Dat neemt niet weg dat de alternatieven die er nu zijn de complexiteit van sommige onderzoeken niet kunnen vatten en dat we als onderzoeker dienen te investeren in verdere verbetering van de bestaande alternatieven.’
Een Amerikaanse studie uit 2010 is anders heel kritisch voor het proefdieronderzoek. Ze stelt dat amper 0,004 procent van de onderzoeken leidt tot de ontwikkeling van bruikbare geneesmiddelen.
‘Bij zulke stellingen denk ik dat het vooral belangrijk is om na te gaan wie het onderzoek voert. Er zijn wetenschappers die tegen dierproeven zijn en beginnen met een zekere vooringenomenheid aan zo’n studie. Die kunnen ze zodanig opzetten dat ze hun gelijk halen. Het omgekeerde geldt uiteraard ook. Als je ervan uitgaat dat proefdieronderzoek nuttig is, dan kan je jouw onderzoek ook in een bepaalde richting sturen die je gelijk geeft. Daarom moeten we altijd met enige nuance naar dergelijke cijfers kijken. Fundamenteel onderzoek gaan omzetten in cijfers lijkt me sowieso al een hele moeilijke opdracht.’
'Het lijkt me niet waarschijnlijk dat we over tien jaar voldoende alternatieven hebben om dierproeven volledig te verbannen’
‘Bij fundamenteel onderzoek ligt de focus op een bepaald eiwit of een bepaalde cel in het kader van een ziekte. Deze kennis kan je op korte termijn onmogelijk omzetten naar een toepassing voor de mens. Toch kan deze kennis op langere termijn ertoe bijdragen dat we nieuwe geneesmiddelen ontwikkelen. Wanneer een studie stelt dat slechts 0,004 procent van de experimenten succesvol zijn, dan kunnen die cijfers correct zijn als we het hebben over de toepasbaarheid op korte termijn. Dat klopt volgens mij niet wanneer we op langere termijn kijken. Is fundamenteel onderzoek daarom niet nuttig? Zeker wel, want dit onderzoek biedt zonder twijfel een meerwaarde. Zonder het fundamenteel onderzoek is technisch onderzoek onmogelijk. Het is net in deze fase dat we mogelijk wel een geneesmiddel kunnen ontwikkelen.’
‘Momenteel beschikken we nog steeds over onvoldoende kennis voor verschillende ziektes. Ik denk daarbij aan alzheimer, kanker en epilepsie. We stellen ons nog zoveel vragen over de mechanismen die erachter zitten. Als we niet kunnen bouwen op fundamenteel onderzoek, dan is het voor wetenschappers niet langer mogelijk om verdere toepassingen te zoeken en nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen.’
Geen wetenschappelijke vooruitgang zonder proefdieren dan?
‘Ik zie het aantal dierproeven in de toekomst wel sterk afnemen. Sommige wetenschappers die tegen dierproeven zijn zeggen dat we over tien jaar geen proefdieren meer nodig hebben. Dat lijkt me niet haalbaar. Dan zou je er moeten van uitgaan dat experts vandaag methodes ontwikkelen die binnen dit en tien jaar volledig gevalideerd zijn. Ze moeten een breed draagvlak hebben en onderzoekers moeten ze aanvaarden als een betrouwbaar alternatief. Het lijkt me niet plausibel dat we over tien jaar voldoende alternatieven hebben om dierproeven volledig te verbannen.’
‘Dat neemt niet weg dat wetenschappers zoeken naar zulke alternatieven. Zo werkt de VUB samen met het federaal onderzoekscentrum Sciensano aan een project rond alternatieve methodes. Ze willen alle mogelijke technieken oplijsten en in kaart brengen, om zo tot een stand van zaken te komen. Welke alternatieven zijn er en hoeveel zijn er gevalideerd? Worden ze breed gedragen? De betrokken partijen zullen het platform ook openstellen voor onderzoekers, zodat zij op deze manier de weg vinden naar mogelijke alternatieven om onderzoek te voeren. De twee instellingen krijgen steun van de Vlaamse en Brusselse overheid. Het is belangrijk dat er in zulke projecten wordt geïnvesteerd. Ze bieden nieuwe mogelijkheden.’
Toch schrijft de wet voor dat elk geneesmiddel verplicht op twee dieren getest moet worden. Moet dat initiatief dan gepaard gaan met een wetswijziging?
‘Geneesmiddelen die potentieel naar de patiënt gaan moeten we vooraf inderdaad verplicht op proefdieren testen. Maar die voorwaarde geldt voor slechts 25 procent van de proefdieren. Op andere onderzoeksgebieden en zeker ook op politiek vlak staat er nog heel wat werk te gebeuren.’