Al meer dan zestig jaar legt de vooraanstaande bioloog Edward O. Wilson verbanden tussen evolutie, ecologie en gedrag, waarbij hij vaak controverse veroorzaakte zowel binnen als buiten de wetenschappelijke wereld.
Geen enkele andere bioloog heeft ooit zo'n carrière gehad als Edward O. Wilson. Een van de meest toonaangevende mierendeskundigen wereldwijd, een gezaghebbend evolutietheoreticus en een productief, gelauwerd bestsellerauteur. Dat is E. O. Wilson. Hij is de bron van heel wat wetenschappelijke controversen die niet alleen magazines vulden, maar ook bekendheid verworven bij het grotere publiek. Wilson is de grote staatsman onder de voorvechters van de milieubeweging, de intellectuele patriarch wiens werken van fundamenteel belang zijn voor de campagne. Hoewel hij binnenkort zijn 90e verjaardag viert, lijkt zijn enthousiasme om de strijd aan te gaan nog lang niet vervaagd te zijn.
Om het milieu te redden, moeten we eerst achterhalen hoe we ecosystemen kunnen redden
"Ik zal je eens iets zeggen over Ed - hij is een soort van intellectuele bommenwerper", bemerkt David Sloan Wilson (geen familieverband), een evolutionair bioloog aan Binghamton University in New York. "Hij vindt het leuk om te provoceren. Dat is ongewoon voor een gerenommeerd iemand als hij."
Als tiener begon Edward Osborne Wilson zijn carrière door alle mierensoorten in Alabama, de staat waar hij woonde, te identificeren en classificeren. Op z'n 29e werd Wilson vastbenoemd als professor aan Harvard University voor zijn werk over mieren, evolutie en het gedrag van dieren. Hij verwierf grotere academische bekendheid in de jaren 1960, toen hij samen met de bekende gemeenschapsecoloog Robert MacArthur de theorie van de eilandbiogeografie ontwikkelde. Die stelde hoe er leven ontstond in geïsoleerde, dorre gebieden in het midden van de oceaan. Die studie zou een van de hoekstenen worden van de conservatiebiologie, een discipline die toen nog in haar kinderschoenen stond.
In 1975 deed Wilson heel wat stof opwaaien met zijn boek Sociobiology: The New Synthesis, waarin hij al zijn kennis over het gedrag van insecten toepaste op vertebraten (gewervelden) - waaronder de mens. In dat werk suggereert hij dat vele van de sociale gedragingen van mensen, inclusief deugdzame eigenschappen zoals altruïsme, toegeschreven kunnen worden aan natuurlijke selectie. Wilson werd er al snel van beschuldigd een intellectueel draagvlak te voorzien voor racisten en genetische deterministen. Protesten in de straten van Cambridge eisten dat Wilson ontslagen zou worden. De controverse doofde pas uit nadat Wilson in 1979 de Pulitzerprijs voor non-fictie won met On Human Nature, de gepopulariseerde versie van Sociobiology.
Tot die eerste Pulitzerprijs had Wilson - een vloeiend en verfijnd schrijver - vooral geschreven voor de Amerikaanse National Academy of Sciences. Daarna begon hij zich te richten tot het brede publiek, waarbij hij biologie en zijn eigen onderzoek vertaalde naar een toegankelijkere vorm. Jaren later zou hij opnieuw een Pulitzer winnen voor The Ants (1990), dat hij schreef samen met de gedragsbioloog Bert Hölldobler. Hij zou ook nog een biografie, een roman en een vijfentwintigtal non-fictieboeken schrijven, waarvan vele net zo controversieel waren als Sociobiology.
Controversieel of niet, Wilsons boeken zijn vaak terug te brengen tot één kernonderwerp: dat we de natuurlijke historie en evolutietheorie moeten kennen om de toekomst van de mensheid op deze planeet volledig te begrijpen. In zijn manifest Biophilia (1986) suggereert hij bijvoorbeeld dat mensen een aangeboren biologische noodzaak hebben om in de natuur te vertoeven en om "zich te affiliëren met andere levensvormen." In Half Earth: Our Planet's Fight for Life (2016) stelde hij zijn persoonlijke recept voor om een einde te maken aan de vernieling van de biodiversiteit in de wereld: Overheden zouden de helft van de planeet aan de kant moeten zetten als een natuurreservaat.
Twee maanden geleden zag een van zijn laatste werken het licht, Genesis: The Deep Origins of Society. Het is een geactualiseerde en heroverwogen versie van enkele ideeën over evolutie geïntroduceerd in Wilsons eerdere publicaties. Volgens hem is Genesis "een van de belangrijkste boeken die hij geschreven heeft. "Om Genesis te bespreken en te horen wat Wilson denkt over de mogelijke nieuwe controverses die het boek zou kunnen veroorzaken, trok Quanta Magazine naar zijn huis in Lexington, Massachusetts. Hieronder vindt u een bewerkte en verkorte versie van dat drie uur durende interview.
Klopt het dat u in juni uw 90e verjaardag viert?
Inderdaad. Ik kan het niet geloven! Ik voel me nog steeds 35 of 45 jaar. Ik ben nog altijd even enthousiast en ik raak 's morgens nog steeds met hetzelfde gemak of ongemak uit bed als vroeger. Ik heb geen idee waar de tijd gebleven is. Toen ik 40 was, ging ik er simpelweg van uit dat ik op mijn negentigste nog steeds met hetzelfde bezig zou zijn. En dat ben ik ook.
Ik schrijf elk jaar een boek. Ik ga nog steeds op natuurhistorische uitstapjes. Vorige maand was ik bijvoorbeeld van plan om naar Gorongosa National Park in Mozambique te gaan om veldonderzoek te doen voor mijn volgende boek. Maar daar speelde zich op dat moment een tragedie af, er was een tyfoon die veel doden en enorm veel schade had veroorzaakt. Het leek mijn vrienden in Mozambique beter dat ik zou wachten.
Dus hier zit ik dan te werken aan mijn boek, het 32e. Zelfs nu ik niet meteen kan reizen, heb ik nog voldoende werk dat ik van hieruit kan doen.
Wat is de focus van het boek?
Ecosystemen. Vorig jaar werd ik door het Massachusetts Institute of Technology (MIT) gevraagd om een aantal lezingen te geven over ecosystemen. Tijdens de voorbereiding van die lezingen merkte ik hoe weinig we er eigenlijk over weten.
Ik ploeterde me erdoorheen, en bedacht me dat het begrijpen van ecosystemen en wat hun evenwicht verstoort het volgende grote onderwerp zou zijn in de biowetenschap. Als we de planeet willen redden, moeten we eerst weten hoe we de ecosystemen kunnen redden.
U bent nogal een workaholic, niet?
Wel, ja. Ik vind niet dat een workaholic zijn iets negatiefs is. Toen ik 13 jaar oud was, tijdens het eerste jaar van de Tweede Wereldoorlog, was er een tekort aan krantenbezorgers in mijn dorpje Mobile, Alabama. Alle 18-jarigen waren naar de oorlog. Daarom gaf ik me op en bezorgde ik elke morgen 420 exemplaren van de Mobile Press Registrar. Ik nam altijd zo veel kranten mee als ik kon, stak ze op mijn fiets en bezorgde ze. Dan reed ik terug naar huis, pakte een nieuwe stapel en bezorgde ik die. Tegen 7 uur was ik terug thuis, at ik mijn ontbijt en ging ik naar school.
Ik vond dat normaal. Ik heb me altijd gewoon gemaakt om lang en hard te werken. Iets ongewoons doen vereist hard werk. Ik heb dikke boeken geschreven. Daar kruipt wat werk in.
Wat beschouwt u als uw grootste prestaties?
Wil je dat ik opschep? [Lacht.] Oké, dan zou ik zeggen: ik heb de basis gelegd voor een aantal nieuwe ideeën en disciplines. De theorie van eilandbiogeografie werd een van de grondslagen van de huidige conservatiebiologie. En dan heb ik bijvoorbeeld ook nog de chemische code van mieren gekraakt, waarbij ik samen met chemici en wiskundigen achterhaalde hoe mieren met elkaar communiceren.
Ik probeerde de biologie en sociale wetenschappen samen te brengen zodat we de menselijke natuur beter zouden begrijpen.Ik heb de Encyclopedia of Life uitgevonden, waarin ik alle informatie over alle bekende diersoorten bundelde. Ik heb de sociobiologie uitgevonden, ze een naam gegeven en er als eerste een synthese over geschreven. Die discipline lag dan weer aan de basis van de evolutionaire psychologie.
Het wordt gezegd dat een van uw belangrijkste verdiensten uw rol is als 'synthesizer' van wetenschappelijke ideeën, iemand die verschillende ideeën of concepten combineert tot een geheel. Accuraat of niet?
Ik zou inderdaad durven zeggen dat ik een synthesizer ben. Ik hou ervan om een bepaald aspect van de natuur te analyseren, er zo veel mogelijk over te leren, alle informatie te verzamelen en dan te kijken of ik er iets kan uitpikken dat relevant is voor een nieuwe grote vraag.
Kan u een voorbeeld daarvan geven?
Mijn vierde boek, The Insect Societies, is een mooi voorbeeld. In de jaren 1960 probeerden veel toegewijde entomologen sociale insecten (bijen, wespen, mieren) te begrijpen. Er bestond echter nog geen samenvatting van alle bekende informatie en wat die samen betekende. Daarom publiceerde ik in 1971 The Insect Societies, wat een erg succesvol boek was. Het werd zelfs een van de finalisten voor de National Book Award, wat ik niet verwacht had. Tot dan had ik wat ik doe nooit beschouwd als literatuur. Door het succes van het boek begon ik te denken dat ik misschien een vergelijkbaar overzicht moest maken voor vertebraten - zoogdieren, reptielen, amfibieën en vissen.
In die periode waren er heel wat goede biologen die werkten aan het sociale gedrag van verschillende soorten vertebraten - mensen zoals [de primatologen] Jane Goodall en Dian Fossey. Ik vond het tijd om hun nieuwe onderzoek te incorporeren in een algemenere theorie die de link legt met wat ik en anderen hadden ontwikkeld voor invertebraten. Die synthese, die in 1975 gepubliceerd werd als Sociobiology, bevatte nieuw onderzoek over het sociale gedrag van primaten.
Op het einde van het boek had ik zelfs een heel hoofdstuk over de Homo sapiens, een primaat die heel wat stappen in de evolutie heeft doorlopen. Ik suggereerde dat heel wat aspecten van menselijk sociaal gedrag verklaard konden worden door een natuurlijke selectie van bepaalde activiteiten en stappen, wat resulteerde in een nog complexere groepsselectie.
Dat was niets nieuws. Darwin had het idee al eerder geïntroduceerd met een feilloze logica erachter. Wat wel nieuw was, was dat ik moderne populatiegenetica en de evolutietheorie betrok in de studie van menselijk sociaal gedrag. Ik wilde de biologische en sociale wetenschappen samenbrengen zodat we de menselijke natuur beter zouden begrijpen.
VIDEO. Edward O. Wilson, professor emeritus aan Harvard Univerity, is een gerenommeerd naturalist en evolutietheoreticus die het concept 'sociobiologie' introduceerde. Daarnaast is hij ook een van 's werelds meest vooraanstaande mierenexperten. In deze video legt hij de relevantie van het ontwikkelde gedrag van insecten voor de menselijke natuur uit.
Besefte u dat u zich met dat laatste hoofdstuk op glad ijs begaf?
Op dat moment totaal niet, nee. Ik dacht dat ik net veel lof zou krijgen omdat het een nieuw armamentarium van achtergrondinformatie, comparatieve analyse, terminologie en algemeen begrip zou toevoegen aan de sociale wetenschappen. Het zou een licht kunnen werpen op aspecten van menselijk sociaal gedrag die eerder nog niet onderzocht waren.
Maar begin jaren '70, toen ik het boek schreef, was een tijd van verhitte politieke discussies, met name vooral over de oorlog in Vietnam, burgerrechten en economische ongelijkheid. Bij Harvard hadden sommige van mijn collega's - ik zal geen namen noemen - problemen met het idee dat mensen bepaalde instincten zouden hebben. Volgens hen was het boek Sociobiology gevaarlijk en bevatte het potentieel voor racisme en eugenetica.
Nu, mijn boek had niets te maken met racisme, maar die mensen vormden hun eigen interpretatie van hoe de ideeën gebruikt zouden kunnen worden.
Dachten ze dat Sociobiology gebruikt kon worden om racistische ideeën over genetica te ondersteunen?
Ik denk dat je hun visie inderdaad wel zo zou kunnen beschrijven. In elk geval werd er geprotesteerd. Het werd vrij heftig.
Toen ik een lezing gaf in het Harvard Science Center over het onderwerp, had zich voor het gebouw een hele menigte verzameld. Ik moest door de politie geëscorteerd worden naar de achterkant van het gebouw om bij de zaal te raken waar ik mijn lezing zou geven. Toen ik verscheen op een bijeenkomst van de American Association for the Advancement of Science (AAAS) kwamen een aantal protesteerders het podium opgelopen om hun bezwaren te verkondigen. Een van hen belaagde me van achteren en gooide een kan ijswater over mijn hoofd.
En wat deed u toen?
Ik heb mezelf afgedroogd en ben gewoon meteen verdergegaan met mijn lezing. Dat is het enige wat ik kon doen.
Hoewel u uw politieke overtuigingen niet overal gaat verkondigen, geeft u wel de indruk een vrij liberaal denker te zijn. Hoe voelde het om als een of andere aartsreactionair bestempeld te worden?
Je wilt weten hoe ik me voelde? Ik was bang dat mijn familie, mijn vrouw en mijn dochter erbij betrokken zouden worden. Op een dag had zich een menigte verzameld op Harvard Square. Ze hielden het verkeer tegen en eisten de universiteit dat ik ontslagen zou worden omwille van mijn "racisme." Mijn familie is er uiteindelijk nooit bij betrokken. Ik wist dat ik recht in mijn schoenen stond. Ik wist dat ik de storm gewoon moest doorstaan.
Na een tijdje begonnen de ideeën van het boek dan toch door te sijpelen: dat genetica een effectieve manier is om vele aspecten van evolutionaire biologie en gedrag te begrijpen. Ook de notie dat het boek gevaarlijk was begon te vervagen en meer wetenschappers reageerden positief op mijn benadering. Sommigen namen de ideeën zelfs op in hun eigen werk.
De strubbelingen stopten pas echt twee jaar later, toen ik de National Medal of Science mocht ontvangen van president Jimmy Carter. Ik heb ook een boek geschreven over sociobiologie voor een breder publiek, On Human Nature. Daarmee won ik de Pulitzerprijs voor algemene non-fictie.
Uw recent gepubliceerde boek, Genesis, herneemt een aantal van de ideeën die u introduceerde in Sociobiology. Een van de vragen die u opnieuw ophaalt is "Wat is de menselijke natuur?" Een andere is "Werd de menselijke evolutie gedreven door egoïsme?" Ik ben nieuwsgierig: Waarom dit boek nu schrijven?
Wel, begin jaren 1960 ontmoette ik een Britse geneticus William D. Hamilton. Hij had het briljante idee dat sociaal gedrag voortkomt uit wat "kin selection" ('verwantschapsselectie') of "inclusive fitness" wordt genoemd. Daarbij gedragen individuen binnen een groep zich altruïstisch ten opzichte van diegene met wie ze de meeste genen delen.Bij kin selection zouden individuen bereid zijn hun bezittingen of zelfs hun leven op te offeren voor het familielid waarmee ze de meeste genen delen. Naar alle waarschijnlijkheid zou een individu zich dus eerder opofferen voor een broer of zus dan voor een neef, nicht of niet-familieleden. Het ultieme resultaat van kin selection is dan een soort altruïsme, hoewel dat enkel beperkt zou blijven tot je eigen groep verwanten.
Dat idee vond al snel ingang in de wereld van de evolutionaire biologie. Ik had geholpen om Hamiltons werk te promoten, maar na verloop van tijd begon ik er zelf toch mijn bedenkingen bij te hebben.
Ik had in mijn eigen onderzoek gesofisticeerde gemeenschappen geobserveerd die evolueerden via groepsselectie, waarbij individuen zich altruïstisch gedroegen zodat de groep zou overleven. Mieren zijn daar een voorbeeld van. Eigenlijk, als je erover nadenkt, zijn de wezens die onze aarde domineren allemaal coöperatief - mieren, termieten, mensen.
Ondertussen stelde Martin Nowak, een toegepast wiskundige van Harvard, zich gelijkaardige vragen. Samen met zijn collega Corina Tarnita werkte hij aan een paper over hun twijfels rond kin selection. We bundelden onze krachten, wat uiteindelijk resulteerde in een paper voor het magazine Nature waarin we opperden dat Hamiltons theorie fundamentele gebreken vertoonde. Volgens ons kon die de complexiteit van het ontstaan van gemeenschappen niet verklaren.
Uw artikel in Nature, gepubliceerd in 2010, ontketende opnieuw een academische oorlog. Een paar maanden na de publicatie stuurden meer dan 130 evolutiebiologen - uw collega's - een brief naar de hoofdredacteur om uw thesis aan te vechten. Dacht u "O nee, daar gaan we weer?"
Wel, de redacteurs van Nature zagen het anders. Voor publicatie stuurden ze een redacteur vanuit London en hebben we uitgebreid overlegd over de discussiepunten in onze paper. Ze hanteren vrij hoge standaarden en uiteindelijk ware ze tevreden dat dit zo'n goed beredeneerd artikel was - misschien zaten er fouten in die op het eerste gezicht niet duidelijk waren, maar ze besloten het toch te drukken. Ze vonden het zelfs zo goed, dat ze er een coverartikel van maakten.
Vanwaar dan de opschudding?
Ik probeerde een theorie te verwerpen of vervangen die al heel wat aanhangers had verworven. Zij hadden de theorie toegepast voor hun doctoraatsstudies en hun cv's, hun carrières hingen ervan af. Ze hadden er artikelen en boeken over geschreven en lezingen over gegeven.
Vandaar dat ze me dus niet leuk vonden. Zij zeiden: "Het is toch duidelijk waar. Hoe kan je dat nu ontkennen?" Wij zeiden: "We hebben wiskundige modellen die het aantonen. Kijk maar."
Met de publicatie van Genesis haal je oude wonden open. Was het je bedoeling om de confrontatie met de critici nog eens aan te gaan?
Ja en nee. Ik wilde wel voor eens en voor altijd komaf maken met de vragen rond groepsselectie. Ik vond het belangrijk om onze theorie een solide wiskundig en bewijskrachtig draagvlak te geven. Het was dat of ze volledig opgeven.
Uiteindelijk is Genesis een van de belangrijkste boeken die ik geschreven heb. Het toont dat groepsselectie een fenomeen is dat exact gedefinieerd kan worden. Ik toon aan dat het op z'n minst 17 keer gebeurd is.Groepsselectie speelt een belangrijke rol in de grote overgangen van de evolutie, waarbij leven zich ontwikkelde van bacteriumachtige organismen tot cellen met een innerlijke structuur, tot simpele organismen die een verzameling van die cellen waren, tot verschillende organismen die groepen vormen enzovoort. Ik plaatste deze overgangen tegen de achtergrond van groepsselectie versus individuele selectie.
Nu, er bestaat een opeenvolging van sociale gedragingen die aan de basis ligt van onze moderne samenleving. Bij ons mensen kreeg onze vooruitgang een duwtje in de rug omdat we op twee benen konden lopen, de armen vrij hadden en met onze vingers dingen konden vastgrijpen, en dat we eerst op de savanne woonden, waar we dankzij frequente [natuurlijke] branden gebraden dieren konden eten. Bovendien hebben we een goed langetermijngeheugen en capaciteiten om een hoog niveau van samenwerking te realiseren, met altruïsme als grote motivatiefactor.
De theorie van Hamilton suggereert dat er een mechanisme in werking trad wanneer verwanten samenkwamen en dat zij sneller een groep zouden vormen omwille van hun gedeelde genen. Deze redenering loopt echter over van de wiskundige fouten en moeilijkheden. Een deel van ons evolutionair succes hebben we te danken aan het feit dat we groepen vormden, en die waren meestal altruïstisch ingesteld. Met of zonder genetische relaties, deze groepen werkten vaak samen. Dat is net een van de redenen waarom wij Homo sapiens succesvol waren.
Kunt u ons een 'elevator pitch' geven, een samenvattende conclusie van uw theorie?
Het is zoals mijn collega David Sloan Wilson het zegt. Hij stelt dat binnen groepen de egoïstische individuen het zullen halen van de altruïstische. Maar in conflicten zullen groepen van altruïstische individuen dan weer groepen van egoïstische individuen verslaan.
Weet je, we hebben al zo veel gehoord over de destructieve en negatieve aspecten van de menselijke natuur. Toch is er heel wat bewijs dat we geëvolueerd zijn omwille van positieve kwaliteiten die we als verenigend en gunstig voor de toekomst beschouwen.
Prof. Wilson, in persoon bent u opmerkelijk sympathiek en beleefd. Hoe komt het dan dat u een aansteker bent van zo veel controverse?
Misschien is het omdat ik originele ideeën verkies boven die die enkel prettig zijn.
Uw samenwerking met Martin Nowak is fascinerend. Werkt u vaak samen met wiskundigen?
Ja, inderdaad. Ik vind dat wiskundige modellen een goede manier zijn om na te denken over complexe kwantitatieve en soms kwalitatieve fenomenen. Wiskundige modellen kunnen dat soort dingen met precisie voorspellen. Biologisch onderzoek test die modellen. Wanneer ik een exacte toetsbare theorie probeer op te stellen, zoals ik deed bij Genesis, geef ik de wiskundigen mijn input, en met een beetje geluk stoten ze op een probleem.
Ik vind die aanpak enorm boeiend. Deels door mijn werk met Nowak, ben ik beginnen te geloven dat er een hele nieuwe wetenschap aan het ontstaan is die natuurhistorie in het veld zal combineren met wiskundige modellen en experimenten vergelijkbaar met die in een laboratorium.
Dat soort wetenschap zal het grote publiek meer interesseren en aantrekkelijker zijn voor jongeren die een carrière in de wetenschap en technologie ambiëren. Het zal ons ook een stevigere basis geven in onze strijd om de natuur te redden.
Naar wat voor kwaliteiten zoekt u wanneer u overweegt met een wiskundige samen te werken?
Dezelfde kwaliteiten die ik ook zou zoeken in een loodgieter of een aannemer. Ik wil dat ze de beste zijn in hun vak.
Wanneer hebt u in uw carrière nog zulke partnerschappen gesloten?
Toen ik bezig was met het uitwerken van een theorie over feromoontransmissie - hoe geuren onder mieren en motten worden doorgegeven - werkte ik samen met Bill Bossert, een toegepast wiskundige die later bijzonder hoogleraar werd aan Harvard.
Daarvoor had ik ook al samengewerkt met een andere wiskundig geschoolde ecoloog, wijlen Robert MacArthur van Princeton University. Samen ontwikkelden we de theorie van de eilandbiogeografie. Die hielp te verklaren waarom er op eilanden van verschillende groottes bepaalde aantallen soorten (planten en dieren) gevonden konden worden.
Een deel van onze data was al een aantal jaar oud, van toen ik naar de zuidelijke regio in de Stille Oceaan was gereisd om mierensoorten te bestuderen. MacArthur slaagde erin het juiste model te bedenken waarmee mijn data kon worden toegepast op de nieuwe vraag.
De theorie van de eilandbiogeografie heeft uw carrière gelanceerd. Maar denkt u soms na waarvoor u herinnerd wilt worden nu uw 90e verjaardag nadert?
[Lacht.] Weet je, ik heb daar nog nooit echt over nagedacht, eerlijk niet.
Misschien wil ik wel herinnerd worden om de mooie leeftijd die ik bereikt heb en mijn productiviteit tot op het einde. Ik wil graag herinnerd worden voor die dingen waar ik moeite in heb gestoken. Ik wil zeker graag herinnerd worden voor het creëren van verschillende nieuwe disciplines en theorieën die een invloed hebben gehad op de wetenschap.
Ik wil niet ongevoelig zijn, maar ik vroeg me af of u soms nadenkt over de dood?
O, ik heb leren leven met sterfelijkheid. Mijn favoriete quote van Darwin zijn zijn laatste woorden aan zijn familie. Hij zei: "Ik ben niet in het minst bang om te sterven."
En dat ben ik ook niet. Ik zie het leven als een verhaal. Het is een reeks gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan, waarvan sommige gedenkwaardig zijn voor jou en enkele andere mensen. Je bent er goed doorgekomen, je hebt dit en dat gedaan. En het zou als een verhaal neergeschreven kunnen worden. Dat is waar het leven voor staat.
Te veel mensen zien het als een tijdelijk station op weg naar een volgend en beter leven. Of ze focussen zich op de vraag of ze misschien een manier zullen vinden om dit leven met 10 of 20 procent te verlengen. I denk niet dat dat de slimste manier is om te leven.
“This article was originally published by QuantaMagazine.org, an editorially independent online publication launched by the Simons Foundation to enhance public understanding of science.”
Vertaling: Nikita Vanboterdael