Veel mensen willen helpen bij het herstel van beschadigde of verdwenen bossen. Maar welke projecten dragen ook echt bij aan de opslag van koolstof, de bescherming van de biodiversiteit en de levenskwaliteit van de lokale bevolking, en welke maken de problemen erger? We vroegen het aan tal van betrokkenen in Tanzania, Kenia en Oeganda. Wie een project wil starten of steunen, legden die uit, moet zich de volgende zeven vragen stellen.
1. Is bomen planten de beste oplossing?
Bestaande bossen beschermen heeft prioriteit op het planten van nieuwe bomen, benadrukken veel wetenschappers. Er gaan elk jaar nog steeds miljoenen hectaren oud bos voor de bijl, en in de tropen versnelt de ontbossing nog. Het herstellen van beschadigde bossen of het planten van nieuwe kan het verlies aan koolstof en biodiversiteit dat daarmee gepaard gaat onmogelijk compenseren.
‘Bosherstel mag geen nulsomspel (een situatie waarbij een voordeel voor de ene partij noodzakelijk moet leiden tot een even groot nadeel voor een of meer andere partijen, red.) zijn waarbij mensen en bedrijven geld uitgeven om nieuwe bomen te planten terwijl ze zelf mee verantwoordelijk zijn voor het verdwijnen van de oude, oorspronkelijke bossen’, waarschuwt de Keniaanse Susan Chomba, directeur van het programma Vitale Landschappen voor Afrika bij het World Resources Institute in Washington DC. ‘Dat helpt niet.’
‘In een onzekere wereld zou de vuistregel moeten zijn: laat het bos zich zoveel mogelijk op eigen houtje herstellen’
Het Internationale Klimaatpanel berekende dat de opslag van koolstof in de vegetatie en de bodem in een nieuw bos pas na meer dan een eeuw het niveau bereikt van dat in een oud bos. Het herstel van de biodiversiteit duurt vaak nog langer, want veel zeldzame soorten leven enkel in oude bossen.
Bovendien hebben we de gezonde oude bossen nodig om nieuwe te kunnen creëren. Zij herbergen de diversiteit aan zaden en zaailingen waarmee we elders kwekerijen kunnen starten om ook daar een goede mix van soorten aan te planten. Dat lukt niet meer als alle oude bossen verdwenen zijn.
Zelfs sterk aangetaste bossen die er op het eerste gezicht niet meer zo weelderig uitzien, zijn vaak nog waardevoller dan nieuwe aanplantingen, zegt Andrew Marshall van de Australische University of the Sunshine Coast en de ngo Reforest Africa, die al jaren onderzoek doet in Tanzania.
‘Ik werkte onlangs mee aan een studie waaruit blijkt dat de efficiëntste manier om snel meer koolstof op te slaan en biodiversiteit te bevorderen erin bestaat om het herstel te bespoedigen van al beschermde bossen,’ vult hij aan, ‘bijvoorbeeld door brand te voorkomen of woekerende lianen weg te halen.’
Buiten de beschermde gebieden valt er echter ook nog heel wat bos te redden, vult hij aan, en daar heeft de lokale bevolking er mogelijk ook wat aan. Bossen die niet dezelfde bescherming genieten, en die duurzaam geëxploiteerd worden, kunnen dan een buffer vormen voor de beschermde bossen.
Beschadigde bossen die voldoende beschermd worden, zullen zich vaak vanzelf herstellen, legt Marshall uit. Flankerende maatregelen kunnen daarbij helpen: het voorkomen van nieuwe schade, het opnieuw uitzetten van lokaal uitgestorven diersoorten of het planten van verdwenen boomsoorten.
‘Natuur die nog deels intact is, herstelt zich vaak veel sneller’, beaamt Chomba. ‘In een onzekere wereld zou de vuistregel moeten zijn: laat het bos zich zoveel mogelijk op eigen houtje herstellen.’
Wetenschappers berekenden dat de koolstofopslag in bossen die zich natuurlijk herstellen veel hoger is dan in aanplantingen. De diversiteit aan plant- en diersoorten is er ook hoger. Volgens schattingen is het bevorderen van natuurlijk herstel bovendien een derde tot driekwart goedkoper.
‘Bomen die ergens vanzelf groeien, hebben vaak ook de beste overlevingskans’, zegt Marshall. ‘Aanplanten is alleen zinvol op plaatsen waar de vegetatie al sterk beschadigd of verdwenen is, de weersomstandigheden te ongunstig zijn, of de gezonde bossen te veraf voor natuurlijke rekolonisatie.’
2. Leert het project uit zijn fouten?
‘Bosherstel is altijd een langetermijnproject’, zegt Marshall, die zelf een herbebossingsproject leidt in Tanzania. ‘Projecten die gewoon zo snel mogelijk zoveel mogelijk bomen willen planten, gaan vaak erg kortzichtig te werk, soms met een ronduit negatieve impact op de natuur en de bevolking.’
Herbebossen is allesbehalve eenvoudig, weet hij uit ervaring, en gaat met vallen en opstaan. ‘Ik zie als ervaringsdeskundige veel verdachte statistieken over het aantal overlevende bomen, maar de praktijk is vaak moeilijk. Ik verwacht dat de eerste jaren de helft van onze boompjes kan sterven.’
Het is belangrijk om open te zijn over wat niet goed gaat, en over de gemaakte fouten, zegt Marshall. ‘Elk projectteam heeft nood aan een genadeperiode om uit te zoeken wat werkt en wat niet, en het is een goed teken als ze daar open over zijn. Maar daarvoor zijn wel goede data nodig.’
In een recent artikel pleiten Marshall, Chomba en collega’s daarom voor ‘adaptieve beheerscycli’, waarin een projectteam regelmatig evalueert in hoeverre de doelstellingen in zicht zijn, zodat de aanpak indien nodig kan worden aangepast. Samenwerken met wetenschappers kan daarbij helpen.
‘Als data op een wetenschappelijke manier verzameld en geanalyseerd worden, kunnen de bevindingen gepubliceerd worden, zodat ook andere projecten er uit kunnen leren’, legt hij uit. ‘Op die manier is het mogelijk om succesvolle methodes op te schalen, en dat is wat we nodig hebben.’
Projecten die duidelijk rapporteren over de data die ze inzamelen, de problemen die ze ondervinden en hoe ze in de toekomst beter hopen te doen, hebben in die zin een voetje voor. Samenwerking met wetenschappers en de publicaties die daaruit voortvloeien, zijn doorgaans ook een goed teken.
3. Is dit wel hérbebossing?
Het woord herbebossing impliceert de terugkeer van bos waar het eerder ook al voorkwam. Lang niet alle projecten die bomen aanplanten, beantwoorden echter aan die definitie. Vaak worden er bomen geplant op plaatsen waar van nature andere vegetatietypes voorkwamen of zelfs -komen.
‘Uiteraard moet je enkel bomen planten waar de omstandigheden geschikt zijn’, zegt ecologe Marion Pfeifer van de Britse Universiteit van Newcastle, die de afgelopen jaren ook onderzoek deed in Tanzania. ‘Meestal wil dat zeggen: daar waar deze bomen vroeger uit zichzelf groeiden.’
Woestijngebieden waarvan vaststaat dat ze ooit bebost waren, zijn vaak goede kandidaten voor herbebossing, en kunnen vanwege de grote droogte en hitte wel wat menselijke hulp gebruiken.
Anders ligt het voor veel door gras gedomineerde habitats, zoals de Afrikaanse savanne en de Braziliaanse cerrado. Die worden vaak beschouwd als beschadigde bossen, maar dat klopt niet.
‘Savanne ontstaat op plaatsen waar er van nature te veel vuur of begrazing is voor bos. Bomen aanplanten op plekken waar ze normaal niet voorkomen is dus geen goed idee’, legt Marshall uit. De kans is groot dat aangeplante bomen in savannegebied vroeg of laat in vlammen opgaan. Alle koolstof gaat dan weer de lucht in, alle inspanningen ten spijt. Hérbebossen is dus de boodschap.
Savannes en graslanden zijn bovendien ook behoorlijk biodiverse ecosystemen, waar veel koolstof onder de grond zit in de bodem en in uitgebreide wortelstelsels, die bij brand onaangetast blijven. Daar bomen planten kan dus zelfs een negatieve impact hebben op koolstofopslag en biodiversiteit.
Hetzelfde geldt voor veengebieden die worden drooggelegd om er naaldbomen of oliepalmen op te planten. Die bestaan uit metersdikke lagen organisch materiaal die bij uitdroging snel afbreken en heel veel broeikasgassen uitstoten. Deze gebieden opnieuw vernatten is prioritair voor het klimaat.
‘De boomplantgekte moet stoppen’, zegt Chomba. ‘Als je zegt dat je een miljoen bomen gaat planten, dan krijg je applaus, en niemand vraagt: ‘welke bomen, waar en waarom?’ Ik wil wie het goed meent zeker niet ontmoedigen, maar natuur vernietigen om bomen te planten kan echt niet.’
4. Is dit wel bebóssing?
Er werden de afgelopen jaren inderdaad grote beloftes gedaan om enorme aantallen bomen te planten. Het bekendste programma is de zogenaamde Bonn Challenge, gelanceerd in 2011 om tegen 2030 350 miljoen hectare bos te herstellen. Het is echter de vraag hoe dat wordt ingevuld.
Volgens de website van het project zijn momenteel in meer dan zestig landen mensen aan de slag op in totaal meer dan 210 miljoen hectare land. Een analyse in het vakblad Nature in 2019 toonde echter aan dat bijna de helft van de projecten inzet op enorme plantages van één of enkele soorten.
Doorgaans gaat het om snelgroeiende exoten als coniferen, eucalyptus en acacia die om de tien tot twintig jaar gekapt worden, waarbij minstens een deel van de koolstof opnieuw vrijkomt. Volgens het commentaarstuk in Nature slaan die vaak minder koolstof op dan de vegetatie die ze vervangen.
Dit soort grootschalige bosbouw lijkt aantrekkelijk omdat het geld oplevert, maar gezien de enorme toename in het aantal plantages is maar de vraag of al dat hout op langere termijn nog veel waard is. Nu al staan er op veel plaatsen zagerijen te verkommeren, omringd door nutteloze naaldbomen.
Het herstellen van natuurlijk bos slaat vermoedelijk veertig keer zoveel koolstof op als een eentonige plantage, en is bovendien ook veel beter voor de biodiversiteit. Gezien de enorme oppervlakten waarover het gaat, zou dat voor de klimaatverandering een enorm verschil maken, aldus het artikel.
5. Horen deze soorten hier wel thuis?
Een diverse mix van lokale soorten is bijna altijd de kortste weg naar een ecosysteem dat tegen een stootje kan, betoogt Pfeifer. ‘Alleen met hele goede argumenten kan je daarvan afwijken.’ Ze toont zich verbaasd dat veel projecten er nog steeds voor kiezen om ook exotische bomen aan te planten. ‘Sommige van de soorten die gepromoot worden zijn zelfs invasief. Dat is echt onverantwoord.’
Veel experts maken een uitzondering voor weliswaar exotische, maar niet-invasieve en goed ingeburgerde fruitbomen vlakbij bewoning, die een mix met verder vooral inheemse soorten aantrekkelijker maken voor lokale mensen. Maar die worden beter niet meegeteld als bosherstel.
Bomen uit een ander continent zijn soms beter bestand tegen lokale ziektes en insecten – een van de redenen waarom ze zo vaak werden ingevoerd voor plantages. Maar ze bieden bij gebrek aan gemeenschappelijke geschiedenis nauwelijks een onderkomen aan lokale planten en dieren.
In de Tooro-plantentuin in de Oegandese stad Fort Portal toont Alislam Said Musa Mutegeki ons de zogenaamde Queen’s Stand, een eucalyptusbosje dat werd aangeplant bij het bezoek van de Britse koningin Elizabeth in 1954. De bijna zeventig jaar oude Australische exoten torenen vandaag boven het landschap uit, maar schijn bedriegt. ‘De biodiversiteit in dat bosje is nog altijd ondermaats’, vertelt Mutegeki. ‘Er groeien minder inheemse plantensoorten en er leven weinig inheemse dieren.’
Mutegeki en Godfrey Ruyonga, de directeur van de tuin, zetten dan ook volop in op lokale soorten. In een netwerk van vijf plantentuinen in de verschillende klimatologische zones van het erg diverse land worden meer dan 120 lokale boomsoorten opgekweekt tot zaailingen die kunnen dienen voor herbebossing. ‘Wie kan betalen, betaalt,’ legt Ruyonga uit. ‘Maar we geven ze ook gratis weg.’
Volgens berekeningen woont in lagelonenlanden minstens een op de acht mensen op grond die mogelijk in aanmerking komt voor herbebossing
De tuin trainde inmiddels ook al zestig mensen om wilde zaden te verzamelen, en met steun van de Londense Kew Gardens wordt nu een koelruimte uitgerust waarin die kunnen worden bewaard.
Een gebrek aan wetenschappelijke en praktische kennis over inheemse soorten blijft vaak een obstakel, dus werd met de hulp van enkele Belgische consultants ook een boek uitgegeven over de kweek van 85 inheemse soorten, en welke populaire exoten ze zouden kunnen vervangen. Zowat alles is dus voorhanden voor een ecologisch verantwoorde herbebossing met inheemse soorten.
Maar de praktijk is lastig. ‘Wij discussiëren al jaren met de Nationale Bosautoriteit’, zegt Ruyonga. ‘Zij doen mee aan de Bonn Challenge, maar planten bijna alleen exoten, en ze lijken enkel geïnteresseerd in de oppervlakte. Dat noem ik geen bosherstel, maar commerciële bosbouw.’
Daar heeft hij op zich niets op tegen, zegt hij, tenzij het ten koste gaat van echt ecologisch herstel. ‘Tegenwoordig wordt er zelfs inheems bos gekapt om exoten te kunnen planten. Waar nu coniferen en eucalyptus groeien, was vroeger natuurlijk bos. Multinationals kopen gronden op en planten wat ze willen, en krijgen nog carbon credits ook. Wij hebben geen budget om daar tegenop te boksen.’
Het erkenningsproces om in aanmerking te komen voor koolstofkrediet waarmee bedrijven hun uitstoot compenseren is erg duur, vertelt Ruyonga, en je moet veel geld uitgeven voor je er wat aan kan verdienen. Zelf toegang krijgen tot financiering blijkt bijzonder ingewikkeld, legt hij uit, en een groot deel van de fondsen voor bosherstel gaat naar tussenpersonen. ‘Carbon credits blijven een mysterie voor ons. We hebben het echt geprobeerd – er zijn hier al verschillende makelaars geweest. Maar hoewel we al honderden hectares bos herstelden, hebben we nog geen shilling verdiend.’
‘Sommigen zeggen: Europa en de VS zijn rijk geworden door al hun bos te kappen, en nu komen ze hier zeggen dat wij niet hetzelfde mogen doen’, beseft Ruyonga. ‘Maar we mogen niet dezelfde fout maken, want we hebben hier niet de capaciteit om de gevolgen op te vangen. En naar mensen die al eeuwenlang afhankelijk zijn van het bos voor hun levensonderhoud wordt niet geluisterd.’
6. Worden alle betrokkenen gehoord?
Goed doordachte bosherstelprojecten kunnen bijdragen aan een beter bestuur en een beter leven voor de lokale bevolking, maar geen van beide is gegarandeerd, zegt Marshall. ‘Het is makkelijk kritiek te leveren op de autoriteiten, maar pas door zelf aan de slag te gaan, merk je hoe ingewikkeld het is.’
Zijn advies is dan ook om projecten te steunen die tientallen jaren zullen lopen, en niet alleen focussen op het planten van bomen, maar ook op een intensieve en gelijkwaardige samenwerking met lokale mensen en de aanleg van infrastructuur die nodig is om bosherstel mogelijk te maken.
De eerste vraag moet altijd zijn waarom het oorspronkelijke bos verdween, benadrukt Chomba. ‘Zelfs beschermde bossen gaan vaak achteruit omdat er bij gebrek aan overleg conflicten ontstaan met de lokale bevolking. Als je die spanningen niet wegwerkt, is duurzaam herstel onmogelijk.’
Volgens berekeningen woont in lagelonenlanden minstens een op de acht mensen op grond die mogelijk in aanmerking komt voor herbebossing. Zij ondervinden niet noodzakelijk alleen maar voordelen van herbebossing in de buurt, bijvoorbeeld omdat er vaker dieren opduiken in hun velden of huizen.
Bovendien is het herbeboste land zelf uiteraard niet langer bruikbaar voor landbouw, al kan het wel gunstige effecten hebben op bijvoorbeeld de watervoorziening waar wel nog gewassen verbouwd worden, weet Chomba, die tot voor kort betrokken was bij projecten in het Keniaanse Homa Bay.
In deze sterk ontboste streek aan het Victoriameer ondervinden de mensen nu al watertekorten door het verdwijnen van het bos, vertelt ze, en ze willen graag meewerken aan bosherstel. ‘Ze zijn ook erg hongerig naar kennis om de dingen beter aan te pakken. Maar dat vraagt allemaal tijd, en er zijn erg weinig financiële middelen. Als we mechanismen hadden om lokale mensen te betalen voor hun werk of zelfs gewoon hun werking te helpen financieren, dan zou het herstel veel vlotter verlopen.’
Het is daarbij belangrijk om niet alle lokale mensen over dezelfde kam te scheren, vindt Chomba. ‘Bevolkingsgroepen die al duizenden jaren in het woud wonen en daar in balans leven met de omgeving zouden we anders moeten behandelen dan mensen die recent arriveerden en van wie de levenswijze bij gebrek aan ervaring vaak minder compatibel is met de bescherming van het bos.’
Maar vergis je niet, voegt ze eraan toe, ook de levensstijl van de woudbewoners verandert. ‘We zijn geneigd hen te romantiseren, maar we willen tegelijk ook dat hun kinderen naar school kunnen, dat vrouwen gelijke kansen krijgen, en dat mensen de medische zorgen ontvangen die ze nodig hebben. Daarvoor hebben ze geld nodig, en dat zullen ze vermoedelijk niet verdienen met hun traditionele levensstijl in het woud. We zouden dit gesprek niet hebben als ik ergens diep in het bos woonde.’
‘We kunnen niet alles tegelijk hebben’, vult ze aan. ‘Jonge mensen willen ook een smartphone, een auto, een televisie – ik wil dit punt niet overdrijven, maar we moeten erkennen dat dat ook speelt. En wanneer mensen toegang krijgen tot meer middelen en technologie verandert hun impact op het woud.’ Niets gaat vanzelf, en dus is er nood aan onderzoek en overleg over een duurzame aanpak.
Grootschalige studies over de vraag waar bosherstel het meest zou opleveren op het vlak van klimaat en biodiversiteit brengen de impact op de bevolking echter zelden in rekening – dat is ook allesbehalve eenvoudig. Bij overheden en ngo’s spelen soms ook strategische overwegingen mee. Enige flou artistique over de mogelijke gevolgen van een project kan helpen om het te realiseren.
‘Wat ik van elk bosherstelproject wil weten, is hoe ze ervoor zorgen dat alle betrokkenen feedback kunnen geven’, zegt Pfeifer. ‘En hoe ze hun plannen daar in het verleden al aan hebben aangepast.’
Zelf deed ze de afgelopen jaren onderzoek waarbij ze de voor- en nadelen van herbebossing in de Tanzaniaanse Kilomberovallei voor biodiversiteit en bevolking letterlijk in kaart bracht. Daaruit blijkt dat meer bos in de door natuurparken omringde vallei olifanten zou helpen om de oversteek te wagen, maar ook dat conflict met mensen in de buurt van het bos daardoor zou kunnen toenemen.
Ons bezoek aan het Magombera- reservaat – het enige stukje laaglandwoud in de vallei dat nog overeind staat – duurt slechts een kwartiertje, en gebeurt met grote omzichtigheid. Onlangs werd een ervaren veldwerker hier in de rug aangevallen door een vrouwelijke olifant, vermoedelijk nadat haar nieuwsgierige jong uit eigen beweging te dichtbij was gekomen. De schrik zit er duidelijk in.
Hoewel gevaarlijke ontmoetingen met olifanten hier nog zeldzaam zijn, zijn ze een mogelijk nadeel van herbebossing. De aanwezigheid van bomen heeft wel duidelijke voordelen voor de temperatuur waaraan gewassen op kleine boerderijen worden blootgesteld, ontdekte Pfeifer, en verbetert daarom vermoedelijk ook de opbrengst. Bovendien helpen ze voorkomen dat vruchtbare grond wegspoelt.
Zeldzame zoogdieren houden zich het liefst in de bossen op, aldus Pfeifer, maar kleine boerderijen met verschillende gewassen waar ook nog wat stukjes natuur te vinden zijn herbergen wel heel wat vogelsoorten, ook zeldzame. Sommige daarvan kunnen gewassen beschadigen, andere helpen de knaagdieren onder controle te houden. Helaas staan de kleine boerderijen onder druk in de vallei.
Een groot bedrijf verbouwt er steeds meer suikerriet, een gewas dat erg goed tegen de hitte kan. Op de rietvelden worden de bomen weggehaald, en verdwijnen de vogels die op kleine boerderijen wel voorkomen. Deze economische activiteit is dus veel minder compatibel met de biodiversiteit, aldus Pfeifer. ‘Maar het bedrijf zorgt voor jobs in de vallei, dus moeten we ook met hen overleggen.’
7. Wat na het einde van het project?
Pfeifer ziet haar bevindingen vooral als een begin van het gesprek met alle betrokkenen – bewoners, wetenschappers en vertegenwoordigers van bedrijven en ngo’s, de lokale overheid en de nationale parken, die tijdens enkele workshops op kosten van haar eigen onderzoeksproject uitgebreid van gedachten wisselden.
We woonden er zelf een bij waarin aan alle aanwezigen gevraagd werd wat ze graag zouden bijleren. Dat blijkt vooral het analyseren en visualiseren van data te zijn – veel organisaties, vooral bij de overheid, zitten op een hoop gegevens waar ze bij gebrek aan training niet altijd raad mee weten. Enkele maanden later organiseerde Pfeifer een cursus van twee weken waarin deze vaardigheden werden aangeleerd, in het Engels en Swahili. ‘Dit soort capaciteitsopbouw is cruciaal’, vindt ze.
Te veel projecten geven vooral geld uit aan consultants, diensten en producten uit het noorden, en vallen stil wanneer de fondsen opdrogen, vertelt Pfeifer. ‘Bosherstelprojecten moeten veel meer focussen op het creëren van lokale werkgelegenheid, op alle niveaus en in alle geledingen.’ Dat maakt een project niet alleen aantrekkelijker, het verhoogt ook de kans dat het wordt verdergezet.
‘Uiteraard moeten de aanplantingen en kwekerijen door lokale mensen gerund worden, zodat zij er niet alleen wat aan kunnen verdienen, maar ook de expertise opbouwen om dit te blijven doen’, zegt ze. ‘Maar het einddoel moet altijd zijn dat lokale mensen deze projecten ook leiden en monitoren, en zelf de nodige fondsen werven. Ik wil mezelf hier volstrekt overbodig maken.’
Dit artikel werd gerealiseerd met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek.