Vogels op eilanden zijn vaak vindingrijk bij tekort aan voedsel, maar kwetsbaar voor roofdieren.
Eilanden doen rare dingen met hun bewoners. Grote diersoorten, zoals enkele inmiddels uitgestorven olifanten, nijlpaarden en dino’s, worden er doorgaans kleiner (‘King Kong’ zat er dus helemaal naast.) Kleinere dieren daarentegen worden vaak groter – een vogel van het formaat van een duif groeide zo uit tot de stevige dodo, een vogel die zoals veel eilandvogels niet kon vliegen.
Nochtans leiden vogels op eilanden in de oceaan vaak bepaald geen luilekkerleven. De verschillen van jaar tot jaar in de vegetatie en daarmee het voedselaanbod zijn er groter dan elders, en het is vaak onmogelijk om in magere jaren andere oorden op te zoeken – zeker als je niet kan vliegen. Eilandvogels moeten daarom inventief zijn, door nieuwe dingen te eten of werktuigen te gebruiken.
Een analyse van meer dan 11.500 vogels van meer dan 1900 soorten in het vakblad ‘Nature Communications’ toont nu aan hoe ze daarin slagen: vogels die op eilanden in zee leven, zo blijkt, hebben gemiddeld grotere hersenen, en dat lijkt vooral gelinkt aan de wisselvallige omstandigheden op die eilanden, ontdekten de Spaanse bioloog Ferran Sayol en enkele collega’s.
Volgens de wetenschappers is dat mogelijk omdat veel eilandvogels langer leven, trager groeien en zich pas later voortplanten. Daardoor is er meer tijd is om eerst een flink brein te ontwikkelen, en is het de moeite waard om nieuwe dingen te leren en te proberen. Een dergelijke strategie is haalbaar omdat er op eilanden vaak geen roofdieren zijn, waardoor de kans om plots te sterven kleiner is. Dat maakt de slimme vogels echter kwetsbaar voor door de mens geïntroduceerde rovers zoals katten.