De grond waarop we hier lopen is honderd miljoen jaar oud. Probeer je dat eens voor te stellen. Honderd miljoen jaar. Honderd jaar is zowat het oudste dat wij hopen te worden. Wij vinden hier sporen van dieren die honderd miljoen jaar geleden leefden.’
Amateur-fossielenjager Tim Vanslembrouck loopt over van het enthousiasme wanneer ik hem vraag waarom hij hier in Cap Blanc-Nez, aan de Noord-Franse kust, fossielen komt zoeken. Zijn kennis van en fascinatie voor de prehistorie werkt aanstekelijk. Tim is de nieuweling hier – hij komt pas voor de tweede keer. Toch weet hij over zowat elk jaartal in het Cenomanien, een tijdvak in het Krijt, een interessante anekdote te vertellen. Met hem in de buurt is fossielen jagen allesbehalve een activiteit voor stille eenzaten.
Mijn tweede gids vandaag is Diego Vandaele. Hij zit al langer ‘in de fossielen’. Diego spendeerde als student meer tijd tussen zijn mineralencollectie dan achter zijn schoolboeken, en speurt meermaals per maand op het strand van Cap Blanc-Nez, en recent ook in baggerzand in de haven van Antwerpen, naar fossielen en haaientanden. De fossielen die hij vindt, verkoopt hij niet. Ze gaan in een steeds vollere vitrinekast bij hem thuis. Tim en Diego leerden elkaar kennen via Fossiel.net, een website waar amateur-fossielenjagers hun vondsten delen en bespreken, en afspreken om samen te gaan zoeken.
Vervelende toeristen
Het is half tien. De zee heeft net haar terugweg richting eb ingezet, waardoor de stenen tegen de rotswanden bloot komen te liggen. De fossielenjagers hebben tot zes uur vanavond, dan is het weer vloed. Er staat een ijzige wind, en de zon piept slechts af en toe van achter dikke, dreigende onweerswolken. ‘Ideaal’, glundert Diego. ‘We gaan vooral buiten het zomerseizoen en op koude dagen. Dan is het rustiger op het strand. Dan zijn er minder vervelende toeristen die vragen komen stellen, en ook minder fossielenjagers. Die laatste zijn misschien nog het frustrerendst. Iemand zal maar eens een waardevol fossiel vinden in een steen die je net zelf hebt bekeken en weggegooid.’
Diego heeft nochtans een arendsoog voor fossielen. Waar ik een grijzig streepje in een steen zie, ziet hij een verborgen fossiel. ‘Je hebt fossielenjagers die hier een hele dag elke steen openkloppen in de hoop iets te vinden. Zij gaan ’s avonds naar huis met slechts een paar fossielen en pijnlijke armen en schouders’, lacht hij. ‘Fossielen jagen blijft een kwestie van geluk, maar de kans op succes neemt toe als je oog hebt voor tekens die de aanwezigheid van een fossiel verraden. Zie je bijvoorbeeld afdrukken van fossielen aan de buitenkant van een rots, dan is de kans groot dat er binnenin nog andere zitten. En soms zie je langs de buitenkant van een steen patronen of lijnen die een groter fossiel binnenin verraden. Eigenlijk moet je al je best doen om hier geen fossielen te vinden.’
Diego doet het makkelijk lijken, maar zelf zie ik niets van die uiterlijke sporen. En wanneer ik een grote steen aan de kant rol, roept hij: ‘Niet doen! Hierin kan een fossiel zitten.’ Hij wijst naar een zwarte lijn op de steen, neemt zijn hamer en beitel, en kapt er voorzichtig omheen. Na wat klopwerk breekt de steen open en verschijnt er een fossiel in de vorm van een grote slak met een exotisch uiterlijk. ‘Het is een ammoniet’, zegt Tim. ‘Ze zijn prachtig, maar je vindt ze hier wel vaker.’
turrilites en ammonieten
Op de vraag van welke vondst hij dan wel gek wordt, antwoordt Tim: ‘Met veel geluk vind je hier haaientanden, en met nog meer geluk resten van de plesiosaurus of de ichtyosaurus. Realistischer mooie vondsten zijn versteende inktvissen, sponsdieren of zee-egels. Of turrilites, een familie van spiraalvormige mollusken of weekdieren die leefden tijdens het Krijt. Wat hen zo’n 100 à 93 miljoen jaar oud maakt. De meeste van die fossielen vind je in schalie, versteende klei. Dat is zeer fragiel. Het kapt makkelijker dan de hardere krijtstenen, maar het is een uitdaging om fossielen er heelhuids uit te krijgen. Soms ben je uren met een steen bezig, en dan breekt het fossiel plots in twee. Op zo’n moment wil je je hamer en beitel nog het liefst in de zee gooien.’ Diego haalt zijn schouders op. ‘Fossielen die breken, dat hoort er gewoon bij. Als ik tien fossielen meeneem naar huis, dan heb ik er honderd gevonden. Des te bevredigender is het als ik een mooi fossiel heelhuids uit een rots kan halen.’
Mechanisch hamertje
Hier op het strand kappen Tim en Diego de fossielen niet helemaal uit de stenen. Ze verwijderen zoveel mogelijk steen van rond het fossiel, om het draagbaar te maken, en werken het dan thuis voorzichtig af met een preciezer mechanisch hamertje.
‘Als je geluk hebt, vallen fossielen gewoon uit de steen. Al heb je meestal meer geduld nodig’, zegt Diego. ‘Hier kan ik wel een uur kappen aan een steen. Thuis moet die dan een paar maanden drogen. Daarna werk ik nog vijf à tien uur verder om het fossiel volledig uit de steen te halen. En opdat ze hun kleur niet verliezen, vernis ik de afgewerkte fossielen achteraf nog wat. Om maar te zeggen dat er tussen vondst en vitrinekast nog heel wat tijd zit.’
Kort na de middag hou ik het voor bekeken. De fossielenjagers blijven hier nog tot het opkomende water het zoeken onmogelijk maakt. Net wanneer ik vertrek, botst Diego op een grote ammoniet. Hij is euforisch: ‘Een prachtbeest!’ In zijn enthousiasme roept hij me nog na. ‘Vergeet je lezers niet te vertellen dat ook zij fossielen kunnen vinden, zelfs zonder voorkennis en misschien wel op plekken waar ze dat niet meteen verwachten. Het doet er ook niet toe hoeveel je van geologie of geschiedenis afweet. Een fossiel vinden en beseffen dat je iets in je handen hebt dat miljoenen jaren oud is, dat geeft toch iedereen een kick?'