Door de versnippering van de natuur ligt vandaag zowat de helft van het nog resterende woud in de wereld minder dan 500 meter van de bosrand, rapporteren biologen deze week in Nature. Dat is dramatisch, schrijven ze, want bosranden zijn bevolkt door heel andere dieren dan het hart van het woud - wezens die zich daar het best in hun vel voelen, laten zich aan de rand zelden zien.
Tegelijkertijd zijn er ook soorten die de randen opzoeken, geven ze toe, maar dat zijn vaak algemene soorten die eigenlijk niet in het bos thuishoren, zoals wolven en groene leguanen. Veel typische ‘boskernsoorten’, zoals de Bairds tapir en het Javaans schubdier, zijn namelijk bedreigd.
Opvallend is dat bij de koudbloedige soorten vooral kleine amfibieën en grote reptielen de rand vermijden. De onderzoekers wijten dat aan de vorm van hun lichaam – grote kikkers zijn door hun eerder ronde vorm beter beschermd tegen uitdroging dan de meer langwerpige reptielen.
Bij de zoogdieren blijken vooral middelgrote dieren de rand te mijden. De (kleinere) vleermuizen en (grotere) hoef- en roofdieren overbruggen namelijk grotere afstanden. Niettemin zijn er ook hier uitzonderingen – de runderachtige banteng, bijvoorbeeld, wordt zelden in bosranden aangetroffen.
Bovendien zijn grote zoogdieren vaak het doelwit van jagers. Over het algemeen geldt, zo bleek uit een eerdere studie, dat de schade voor de biodiversiteit die het gevolg is van de ontbossing zelf zowat verdubbeld wordt door de directe invloed van mensen die zich in de wouden wagen.