25 jaar geleden ging de eerste Jurassic Park-film in première. Het begin van een ware dino-hype die dit jaar heviger woedt dan ooit. In welke mate hebben de feiten de fictie intussen ingehaald?
De film Jurassic Park was het begin van een dino-koorts die sindsdien heviger woedt dan ooit. Of het nu in het wetenschapskatern is, in het algemene nieuws of zelfs op de cultuurpagina’s, de dino’s zijn alomtegenwoordig. Het bijzonder uiteenlopende karakter van de reportages geeft bovendien aan hoe breed de blijvende fascinatie wel gaat.
Aan de ene kant zijn er bijvoorbeeld de zogenoemde Jurassic Parties waarvoor het stormloopt in een van de hipste Londense clubs. Dolenthousiaste uitgaanstijgers vermommen zich voor de gelegenheid tot filmprofessor Ian Malcolm of als T-rex. Helemaal aan de andere kant van het spectrum is er het ene na het andere nieuw paleontologisch en ander onderzoek, en meestal komt daar ook een spraakmakend boek van. Onlangs nog De opkomst en ondergang van de dinosaurus waarin de Amerikaanse paleontoloog Steve Brusatte stelt dat de dino’s veel intelligenter waren dan we tot nog toe veronderstelden én dat ze een verendek en soms enorme vleugels hadden. Strikt wetenschappelijk is dat niet echt gigantisch groot nieuws, maar het prikkelt duidelijk de verbeelding.
Geld en politiek
De grote vraag is en blijft natuurlijk of we ooit zelf een bezoek zullen kunnen brengen aan een echt Jurassic Park? Bij voorkeur zonder aan de haal te moeten gaan voor velociraptors en andere weinig aaibare levende attracties. Wat zegt de wetenschap daarover, een kwarteeuw nadat Steven Spielberg de wereld aan het dromen bracht?
Op het eerste gezicht ligt het terrein open: via klonen. De poort werd in 1996 al op een kier gezet met het schaap Dolly, en daarna een hele rist andere vandaag nog levende dieren. Bijna 10 jaar geleden, in januari 2009, werd op dezelfde manier voor het eerst een uitgestorven diersoort weer tot leven gewekt, de Pyreneese steenbok. In combinatie met de intussen geboekte wetenschappelijke vooruitgang opent dat inderdaad perspectieven, bevestigt professor biotechnologie Xiuchun Tian (University of Connecticut).
Maar de kloningexperte en projectleidster van een aantal concrete programma’s waarschuwt voor hollywoodiaans optimisme: “Louter wetenschappelijk is het perfect mogelijk om binnen de 10 jaar een zoo uit te bouwen met uitgestorven dieren. Maar er zijn twee grote problemen: het zou enorm veel geld kosten en het ligt politiek-ethisch gevoelig. Klonen hangt namelijk onvermijdelijk samen met o.m. een hoge mortaliteit. En wie wil de massale dood van dieren op zijn geweten hebben, alleen maar voor een toeristische attractie?”
Maar stel nu dat een Elon Muskachtige miljardair deze klippen omzeilt? Dan hoort er nog een stevige nuance bij, stelt professor Tian. Ze wijst erop dat we het voorlopig nog altijd hebben over recent uitgestorven dieren, zoals die Pyreneese steenbok waarvan de laatste in 2000 omkwam. In het beste geval ook over prehistorische dieren, zoals de mammoet. Het meest bekende type daarvan, de wolharige mammoet, leefde ongeveer vanaf 600.000 jaar geleden, en stierf circa 4000 jaar geleden uit. En dat brengt ons bij de anno 2018 uiteindelijk grootste hinderpaal voor een Jurassic Park-achtig pretpark.
Je zou kunnen denken: er zijn in de loop der eeuwen zoveel dino-skeletten opgegraven dat er toch een en ander mogelijk moet zijn, met de intussen enorm geavanceerde inzichten en technologie? Ja en nee. Klonen veronderstelt namelijk niet alleen DNA, het moet ook bruikbaar zijn. Het mag, bij wijze van spreken, zijn houdbaarheidsdatum niet overschreden hebben. Voor zover het, bovendien en nóg crucialer, überhaupt al aanwezig is in die skeletten.
Mannetjes en vrouwtjes
“Het is op dit moment onduidelijk of men ooit bruikbaar dino-DNA zal kunnen recupereren”, is de conclusie van wetenschapsjournaliste Christine Ro. In de lente van dit jaar consulteerde zij voor de BBC wereldwijd een aantal gespecialiseerde wetenschappers. Onder meer ook met de vraag of we mogen dromen van een echt Jurassic Park. Iedereen wees haar op een enorme drempel: “DNA-stalen blijven slechts ongeveer een miljoen jaar bruikbaar. Dat betekent dat we in theorie wel een neanderthaler zouden kunnen klonen – hij stierf circa 40.000 jaar geleden uit. Maar voor bijvoorbeeld een Triceratops hebben we het al over een 65 miljoen jaar oud laatste spoor van een levend exemplaar.”
Kortom, concludeert ook de Zweedse DNA-specialist en Nobelprijswinnaar Scheikunde 2015 Tomas Lindahl: “Dino-DNA kan gewoonweg niet lang genoeg overleven om ermee te kunnen klonen.” Medisch sociologe Carrie Friese (London School of Economics) maakt het de hardnekkige dromers nog iets duidelijker. “Het meest waarschijnlijke scenario voor een toeristische exploitatie van gekloonde dieren blijft een non-Jurassic Park.” En dan nog, relativeert de schrijfster van het spraakmakende boek Cloning Wild Life: Zoos, Captivity and the Future of Endangered Animals (2015), want er rijzen nogal wat vragen. Onder meer deze op het eerste gezicht zowel voor de hand liggende als onzinnige: “Is een mammoet waarvan het DNA gecombineerd is met dat van een olifant nog wel een echte mammoet?”
In 2009 al wees het experiment met de Pyreneese steenbok namelijk op een basisvoorwaarde die zo evident is dat ze vaak uit het oog verloren wordt in de roes van Hollywooddromen. Wat heeft men nodig om een uitgestorven dier echt te gaan kweken, en eventueel echt te herintroduceren? Precies, mannetjes en vrouwtjes. De laatste levende steenbok was een vrouwtje. De kloon bijgevolg ook, en dus was in een moeite door een nieuwe kudde kweken en zelfs maar vrijlaten in een afgesloten natuurpark onmogelijk.
Van kip tot dino?
Mission impossible dus, om de titel van een andere reeks filmkaskrakers te gebruiken? Misschien toch niet, wierp paleontoloog Jack Horner in juni van dit jaar op. Volgens hem hoeft het zelfs helemaal niet zo complex te zijn als in de eerste Jurassic Park-film. Daarin haalden de fictieve wetenschappers, kort samengevat, het dino-DNA uit een gefossiliseerde mug. Volgens hem scharrelt de sleutel zelfs rond in misschien ook uw achtertuin. Letterlijk. “Zowel de T-rex als de huidige vogels zijn afstammelingen van dezelfde dinosaurus. De dichtste verwanten van de Tyrannosaurus zijn de gevleugelde hoevedieren. Meer bepaald de kip.”
Van daaruit stelt Horner voor om door omgekeerde genetische manipulatie een zogenoemde Chickenosaurus te creëren: “Dinosaurussen hadden een lange staart, armen en handen. Door de evolutie zijn ze die staarten kwijtgeraakt en de armen en handen zijn vleugels geworden, en hun snuit is van de velociraptor-achtige kop getransformeerd tot een vogelbek. Dat proces in een lab genetisch omkeren is volgens mij binnen de vijf tot tien jaar mogelijk.” Dat klinkt behoorlijk van de pot gerukt, maar Horner is geen charlatan. Naast een aantal paleontologische ontdekkingen, leverde hij onder meer het eerste onweerlegbare bewijs voor het feit dat bij sommige dino-soorten de ouders voor hun jongen zorgden.
O ja, hij werkte ook mee als wetenschappelijk adviseur aan een Hollywoodreeks. Meer zelfs, een van de hoofdpersonages, Alan Grant, is voor een stuk naar hem geportretteerd én Horner is heel even te zien in de tweede vervolgfilm. Inderdaad, Jurassic World.