Ganzen kunnen tot extreme hoogtes vliegen door hun stofwisseling omlaag te brengen.
Het onderzoek is gedaan door Jessica Meir voordat zij astronaute werd en straks het Internationale ruimtestation ISS gaat bevrouwen. Het doel van de studie was om te ontdekken hoe de streepkopgans, die jaarlijks trekt tussen Mongolië, China en India, die extreme hoogtes kan trotseren. Bij de migratie vliegen de vogels zelfs over de Mount Everest, bijna negen kilometer hoog.
“Met de vleugels slaan vraagt veel energie en zuurstof. Het is opmerkelijk dat ganzen dat volhouden in dunne lucht”, zegt Meir. “In de windtunnel bleek dat de ganzen de vlucht bij extreem lage zuurstofgehaltes konden doorstaan door hun stofwisseling tot een lager niveau te brengen dan tijdens het vliegen in normale omstandigheden”.
Om de nodige data te verzamelen moest Meir eerst ganzenmoeder worden van een nest. Zeven jonge ganzen zagen haar als eerste toen ze uit het ei barstten. Door ‘imprinting’ werd Meir als moeder gezien en genoot ze het volste vertrouwen. Dat was nodig voor de experimenten in de windtunnel. Ze leerde de ganzen vliegen naast een motorfiets en voedde ze op.
Zes van de zeven ganzen hadden zoveel vertrouwen in de onderzoekster dat ze wilden vliegen in de tunnel met een zuurstofgehalte dat overeenkomt met die op 6000 meter hoogte. Drie vogels deden dat ook bij omstandigheden van 9000 meter, vergelijkbaar met toppen van de Himalaya.
“De vogels kunnen hun stofwisseling in vlucht met een factor 16 verlagen vergeleken met ruststand, samen met een stijging van het zuurstoftransport per hartslag en minder hartslagen per minuut. Mensen en de meeste andere dieren kunnen hun stofwisseling met slechts een factor tien verlagen en komen daarom in ademnood op grote hoogtes”.