Kikkerverdriet

22 december 2014 door MR

Kwellende slachtmethoden, maar ook ziekteverspreiding en andere ecologische gevaren maken strikte regelgeving van de handel in kikkerbilletjes noodzakelijk.

De handel in doormidden geknipte kikkers – kikkerbilletjes, zoals dat op de menukaart heet – kan niet lang meer duren. Kwellende slachtmethoden, maar ook ziekteverspreiding en andere ecologische gevaren maken strikte regelgeving onvermijdelijk.

Vanaf vandaag verkopen Makro en Deli XL geen kikkerbillen meer in Nederland. De supermarktketens reageren daarmee op het verzoek van Wakker Dier die het onverdoofd afgescheuren van de kikkerbillen aan de kaak stelt. In supermarkten zal de consument niet zo snel kikkerbillen aantreffen, maar op de menukaart van restaurants staan ze nog regelmatig. De horeca koopt ze in bij groothandels, die de billen op hun beurt halen uit onder andere Indonesië, Bulgarije en Roemenië.

Wat volgt is een uitgebreid artikel over de handel in kikkerbillen, verschenen in het decembernummer van Eos.

Waarom er zo weinig ecologisch veldonderzoek gedaan wordt naar kikkers en andere amfibieën? Het is tijdrovend, arbeidsintensief en duur’, vertelt professor Vance Vredenburg van de San Francisco State University. ‘Vaak zijn de dieren in hun leefomgeving lastig te vinden. We zijn wel eens met vijftien man anderhalve week lang op zoek geweest in de  nevelwouden van Guatemala. Welgeteld drie salamanders zagen we in die tijd!’


Over de hele wereld gaat het slecht met de reptielen en amfibieën. De Verenigde Naties maken zich ernstige zorgen. Volgens de Rode Lijst van de IUCN (International Union for the Conservation of Nature and Natural Resources) is dertig procent van de amfibieënsoorten ‘bedreigd’ of erger. Veel andere naderen die gevarenzone.
Als belangrijkste oorzaak geldt de aantasting van leefgebieden. Ontbossing, droogte en klimaatverandering eisen een hoge tol. Ook de handel in levende, in het wild gevangen ‘huisdieren’ is problematisch.

Frogmagheddon
Actie ondernemen is echter niet vanzelfsprekend. Want de ecologische kennis over deze dierenfamilie is gebrekkig. Telkens weer blijken bijvoorbeeld ‘bekende’ soorten bij DNA-onderzoek uit meerdere aparte soorten te bestaan. En zonder wetenschappelijk sluitend verhaal zijn noch politici, noch natuurbeschermingsorganisaties als het Wereldnatuurfonds tot actie te bewegen.


Maar het tij keert. Jammer genoeg was daarvoor nog meer slecht nieuws nodig. De afgelopen jaren rukken desastreuze ziekteplagen op. Zowel amfibieën, reptielen als benige vissen worden, al sinds de jaren 1960, getroffen door de zogeheten ranavirussen (rana is Latijn voor kikvors). In 2010 raakten voor het eerst ook Nederlandse kikkers besmet. Zo’n duizend dieren bezweken.

Reptielen en amfibieën zijn niet aaibaar. Politici winnen er geen kiezers mee, natuurclubs geen donateurs

Sinds 1993 kennen we een nog griezeliger ziekteverwekker: de schimmel Batrachochytrium dendrobatidis (Bd), waaraan al ontelbare amfibieën zijn gestorven. Vorig jaar is bovendien de aanverwante salamanderdoder Batrachochytrium salamandrivorans (Bs) ontdekt. Die blijkt schuldig aan de plotse decimering van de vuursalamander in Nederland, zo hebben de Universiteit Gent en de Nederlandse herpetologische organisatie Ravon vastgesteld.


De angst voor die ziektes zorgt voor hernieuwde aandacht voor de vierde, jarenlang vergeten bedreiging voor kikkers: de wereldwijde handel in ‘kikkerbillen’ – wild of gekweekt kikkervlees. Onheilsprofeten voorspellen een ondergangsscenario voor kikkers: ‘Frogmagheddon’, naar het bijbelse Armagheddon-rampverhaal.
Verhalen in een journalistenleven beginnen soms onverwacht. Op een middag zit er plotsklaps een kikker in mijn e-mail-inbox, relaxed achterover leunend, vette zonnebril boven een olijke lach: ‘Alleen vandaag in de aanbieding: Kikkerbillen, korting 30%’. En daaronder, toepasselijk: ‘OP=OP’.


Het blijkt een advertentie van groothandel Makro. Maar … kikkerbillen, in Nederland? Kikkers waren hier toch strikt beschermd? Denkfoutje, zo blijkt bij navraag. Inderdaad, onze Europese inheemse reptielen en amfibieën zijn beschermd. Maar talloze soorten van daarbuiten mogen gewoon vrij verhandeld worden. Tenzij ze op de beschermde-soortenlijst staan van de Convention for International Trade in Endangered Species (CITES). Pech: de meeste deli-kikkersoorten komen op die lijst niet voor.

▼ Kikkerkwekerij in Thailand.


‘Het is nog altijd toegestaan om kikkers voor consumptie te importeren’, meldt de Partij voor de Dieren, die zegt de verantwoordelijke bewindslieden hierop ‘herhaaldelijk’ te hebben aangesproken. Nou ja, herhaaldelijk. Het gebeurde twee keer: in 2009 en 2012. En de wegwuivende regeringsantwoorden hebben nimmer tot vervolgacties geleid. Blijkbaar vormt Frogmagheddon zelfs voor de dierenpartij geen vast agendapunt. In België is de aandacht nog minder groot. Daar liggen kikkerbilletjes in elke grote supermarkt.

120 per dag
‘Kikkerbillekes’, al snel wordt er gezellig over gedaan. Begrijpelijk misschien, want deze billen smaken zoet. In India worden kikkers wel jumping chickens genoemd, omdat hun vlees doet denken aan malse kippenboutjes.  Fransen (Engelse scheldnaam: ‘Frogs’) en Belgen mogen traditioneel de naam van kikkereters hebben, het oudste bewijs werd vorig jaar uitgerekend opgegraven in Engeland, tussen de resten van een prehistorische braspartij nabij Stonehenge. Datering: 9.000 jaar geleden. Andere antieke kikkervleesfestijnen zijn bekend uit China (100 voor Christus), Tsjechië (3.000 voor Christus) en van de Grieken en Romeinen.


Vandaag worden ruim 200 kikvorssoorten gevangen voor lokale consumptie, van Zuidoost-Azië, tot Afrika en Latijns-Amerika. Lokale consumptie: dat klinkt bescheiden. Maar alleen al in China worden 39 soorten grootschalig gegeten. Hoewel de traditie uitdooft, zijn zeker 12 soorten er fors door achteruitgegaan. Ook in Centraal-Afrika en Mexico slinken overbejaagde populaties. Vangers moeten langere afstanden afleggen, meertjes raken leeg. In sommige regio’s van Nigeria verorberen dorpsbewoners ieder gemiddeld 120 wilde kikkers per week. In Indonesië, een van ’s werelds grootste leveranciers, is echter (nog?) geen grote populatieterugloop aangetoond. Toch verstouwen lokale consumenten daar samen het zevenvoudige van de jaarlijkse export van 30 tot 140 miljoen, merendeels wilde kikkers.


Zijn dat allemaal primitieve bushmeat-praktijken? Allesbehalve: in westerse contreien blijkt kikkervlees minstens even populair. Sterker: dat reptielen en amfibieën in Europa tegenwoordig streng beschermd zijn, is een regelrecht gevolg van decennialange overbejaging van vooral groene kikkers. Tijdens de Tweede Wereldoorlog (her)ontdekte hongerig Europa de kikker als luxeboutje. Franse burgers smikkelden sindsdien decennialang samen jaarlijks 40 tot 70 ton inheemse kikkers weg uit hun natuur. Arme Roemeense plattelandsbewoners haalden samen 120 ton per jaar.


Pas toen uitroeiing dreigde, kwam Frankrijk in 1980 met een inheems vang- en handelsverbod. Het Europese ‘Verdrag van Bern’ (1982) en nog later enkele EU-natuurrichtlijnen (1992) garandeerden dat twintig Europese soorten voortaan gevrijwaard waren van consumptie en andere overexploitatie.

Import uit Azië
Maar de lekkere trek bleef. Dus verplaatste de handel zich eenvoudigweg. Eerst doken India en Bangladesh in het gat. De natte rijstvelden daar krioelden van de kikkers. Een ideaal exportproduct voor ontwikkelingslanden, dacht iedereen. Totdat de nationale kikkerpopulaties instortten, met ernstige milieugevolgen.


Kikkers zijn gulzigaards. Ze eten per dag hun gewicht aan muggen, sprinkhanen en andere schadelijke beestjes voor de landbouw. Onverslaanbare biologische plaagbestrijders zijn het! Al in de 11de eeuw werd Chinese boeren daarom verboden om kikkers te eten. In India en Bangladesh bleek hoe terecht dat was. Waar de kikkers verdwenen, zagen boeren zich gedwongen om giftige bestrijdingsmiddelen aan te schaffen. Milieugroeperingen zoals het Wereldnatuurfonds en Friends of the Earth sloegen alarm. In 1985 zette CITES de twee voornaamste exportsoorten, de groene vijverkikker (Euphlyctis hexadactylus) en de Indiase brulkikker (Hoplobatrachus tigerinus) op de lijst ‘beschermd’.


Zowel India (1987) als Bangladesh (1989) vaardigden ten slotte een exportverbod uit. India bepaalde tevens dat kikkers vóór de slacht met een stroomstoot verdoofd moesten worden. Meteen namen Zuidoost-Aziatische landen als Vietnam en Indonesië het stokje over. De Indonesische regering ondersteunt met verve de kikkerbil als favoriet exportproduct, naast aardolie.

De Europese Unie importeert jaarlijks 100 tot 250 miljoen kikkers

Jaarlijks importeert de Europese Unie gemiddeld 4.600 ton, voornamelijk Indonesisch en Vietnamees kikkervlees. Omgerekend maar liefst 100 tot 250 miljoen kikkers. Of liever gezegd: kikkerachterdelen, met uitzondering van levende dieren voor consumenten van Aziatische herkomst, die ‘verse’ kikkervleeswaren prefereren. De voornaamste importlanden? Frankrijk en Italië, maar ook België en (als doorvoerland) Nederland.
‘s Werelds grootste importnatie is de Verenigde Staten, met een jaargemiddelde van 2.300 ton kikkerbillen  – waarvoor 50 tot 100 miljoen kikkers zijn omgekomen – en nog eens 45 tot 90 miljoen levende dieren (2.200 ton). Handelswaarde: 13 miljoen dollar per jaar. Op een recente persfoto kluift ook president Obama smakelijk een kikkerboutje af.


De meeste importkikkers in de VS komen uit China, Taiwan, Ecuador, de Dominicaanse Republiek, Brazilië en Mexico. Populairste soorten: de Amerikaanse brulkikker (Lithobates catesbeianus,  gekweekt of wild), de Javaanse reuzenkikker (Limnonectes macrodon), de Indiase brulkikker en de Noordelijke luipaardkikker (Lithobates pipiens). In Europa eten we naast Amerikaanse brulkikker vooral verschillende Zuidoost-Aziatische soorten.

Hakken of knippen
Samengevat gaan in westerse landen jaarlijks 240 tot 440 miljoen kikkers de pan in, merendeels afkomstig uit het wild. Duizelingwekkende cijfers. Biologen vrezen, behalve voor decimering van kikkersoorten en hun teloorgang als plaagbestrijders, ook voor ecologische nevenschade. Kikkeretende vogelsoorten kunnen voedselgebrek krijgen. En de (drink)waterkwaliteit kan kelderen als bepaalde tropische kikkers, die algen en parasieten eten, verdwijnen.
En dan het dierenleed. De gebruikelijke achteloze slachtmethoden zijn luguber. De Indonesische onderzoeker Mirza Kusrini van de Bogor Landbouwuniversiteit beschrijft nauwgezet hoe het in zijn werk gaat in Indonesië, Europa’s hofleverancier. Kusrini’s proefschrift (2003) was wereldwijd het eerste omvattende onderzoek naar de kikkervleeshandel in haar land.


De jacht gebeurt ’s nachts, meestal op de natte rijstvelden, omdat kikkers daar het talrijkst zijn. Om de dieren te laten stilzitten, gebruiken de dorpsvangers lampen. Pengobor – zaklamplopers – worden ze daarom genoemd. De kikkers worden gevangen met een net of een klemspeer aan een lange bamboestok en in een zak gepropt. ‘s Morgens worden ze in trosjes van tien levend aangeboden op de markt of aan tussenhandelaars.


Slachten gebeurt door de handelaar. Slachten, dat wil zeggen: routineus doormidden hakken of knippen, zonder enige verdoving. Professioneel opererende exporteurs kopen het onderlijfje met de achterpootjes (de kikkerbillen) op, en vriezen ze hygiënisch in. De bovenlijfjes gooien ze op een hoop. Langdurig spartelend, want dood is de (bovenste halve) kikker dan nog allerminst.


‘Amfibieën- en reptielenhersenen kunnen goed tegen zuurstofgebrek’, vertelt Frank Pasmans, hoogleraar ziekten van amfibieën en reptielen aan de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel. ‘Nadat een kikkerkopje afgehakt is, kan het nog minuten tot uren lang doorleven. Een doormidden gesneden kikker dus ook.’ En dat doet pijn, ook voor een kikker. Pasmans: ‘Het zenuwstelsel van amfibieën is grosso modo hetzelfde als dat van alle gewervelde dieren. Een kikker die lange tijd verminkt ligt te sterven, lijdt dus vermoedelijk evenzeer als ieder ander dier.’

Anders gezegd: de kikkerslacht komt jaarlijks neer op honderden miljoenen keer een langgerekte, onvoorstelbare foltering. Maar is er een alternatief? Bijvoorbeeld: dieren onderkoelen alvorens ze te doorklieven, zoals dat veelal gebeurt op Mexicaanse kikkerfarms? ‘Nee, onderkoelen zet slechts de motoriek stil, niet de pijnbeleving’, aldus Pasmans, die ook dierenarts is en gespecialiseerd in onder meer reptielen en amfibieën. ‘Het onderkoelen zelf kan ook pijnlijk en stressvol zijn. Als verdovingsmethode bij operaties op amfibieën is het niet toegestaan.’


Ook de stroomstoot, die in India verplicht is, werkt niet: die versuft de kikker weliswaar, maar dat duurt niet lang genoeg. Pasmans: ‘De meest humane optie lijkt de hersenen snel uitschakelen door een ‘stomptrauma’, zeg maar een klap op de kop. Maar bij het slachten van grote aantallen is dat erg arbeidsintensief.’

Belangen
Onmenselijke toestanden, ecologische gevaren –  waarom zijn er nooit afdoende maatregelen genomen? Punt één, zoals gezegd, is gebrekkige wetenschappelijke kennis. Voornamelijk daardoor strandde in 1992 de Duitse poging om nog eens zestien kikkersoorten internationaal beschermd te krijgen. Te weinig bewijslast, oordeelden destijds de CITES-lidstaten. Sindsdien zwijgt CITES over dit onderwerp, tot ergernis van de experts.

Nadat een kikkerkopje afgehakt is, kan het nog minuten tot urenlang doorleven

Maar er speelt meer. Reptielen en amfibieën zijn niet ‘aaibaar’. Politici winnen er geen kiezers mee, grote natuurclubs geen donateurs. Toen Californië onder druk van milieuvoorvechters in 2010 de kikkerbil in de ban deed, sloegen Aziatische en Latijns-Amerikaanse lobbyisten prompt aan het muiten. Binnen een jaar was het verbod weer opgeheven. Toen in koopmansnatie Nederland het sociaaldemocratische parlementslid Rie de Boois (PvdA) in 1984 de regering vroeg om Indiase en Bengaalse kikkerbillen te verbieden, lag de doorvoerhandel dwars.

Pas nadat grote broer Duitsland beide exportlanden wél de wacht aanzegde, volgde Nederland gedwee. Daarbij komt dat de wereldverhoudingen drastisch veranderd zijn. Anno 1984 konden westerse donoren ontwikkelingslanden eenvoudig dwingen. Maar met geharnaste exporteurs als Indonesië (eerst een dictatuur, nu een machtige maar onrustige moslimdemocratie), China of narcostaat Mexico is het kwader kersen eten.


Grote natuurorganisaties als het Wereldnatuurfonds, op hun beurt, hebben kwetsbare programma’s lopen in zulke landen. Ze kiezen liever omzichtig voor een breed ecosysteemperspectief dan voor harde eisen rond één diergroep waar hun achterban niet van wakker ligt. Voorts zitten ze tegenwoordig krap bij kas en hebben ze hun handen vol aan nog omvangrijker zaken, zoals de oceaan- en visserijproblematiek.

Kentering
Sinds het CITES-debâcle van 1992 hebben nog slechts enkele kleinere organisaties de kikkerbillenhandel in het vizier. De meest recente aanzet tot discussie was het rapport Canapés to Extinction (2012) van het Duitse ProWildlife in samenwerking met de Amerikaanse Defenders of Wildlife en Animal Welfare Institute. Die inventarisatie zet eindelijk zowel de versnipperde handelscijfers als ecologische en dierenwelzijnskwesties op een rij.


Niet dat beleidsmakers met dat rapport al veel hebben gedaan. Toch markeert het een kentering. ‘De aanleiding’, bekent coauteur Alejandra Goyenechea, ‘was niet zozeer de handel zelf, als wel groeiende ongerustheid over de dodelijke Bd-schimmel (zie ‘Oprukkende schimmel’). Steeds meer studies lieten zien dat de handel in consumptiekikkers de belangrijkste verspreidingsbron vormt. Er moet iets gebeuren. Ons rapport was daarvoor bedoeld als uitgangsdocument.’


Vredenburg beaamt. ‘Keer op keer treffen we dodelijke stammen van de schimmel aan op uiteenlopende ingevoerde kikkersoorten, althans wanneer het levende kikkers betreft. Ook in het water waarin de kikkers getransporteerd worden, vinden we Bd. En dat geldt zelfs nog meer voor kweekdieren.’


Kikkeraquacultuur (kweek in vijvers) werd aanvankelijk opgevoerd als ecologisch en humaan verantwoord alternatief voor wilde kikkers. Nog aldoor groeit het aantal bedrijven en landen dat zich in dat avontuur stort. De kikkers die Amerika uit Taiwan, Ecuador, China of Mexico invoert, zijn vrijwel allemaal in gevangenschap opgegroeid. Ook onder andere Thailand, Vietnam en Brazilië zijn met kikkerkweek in de weer.


Maar het is géén oplossing, benadrukken deskundigen als Vredenburg. Integendeel, en zeker niet in de huidige vorm. Kikkerkweek is bioindustrie. Kwekers kiezen wereldwijd massaal voor de vleesrijkste, dus meest winstgevende soort: de Amerikaanse brulkikker. Probleem is: buiten Noord-Amerika vormt precies deze exoot een levensgroot gevaar.


Experts waarschuwen al sinds de jaren 1980 – toen de brulkikker opkwam voor terraria en als vleessoort – voor de ecologische schade die deze grote rover aanricht onder de inheemse fauna: als voedselconcurrent, maar ook omdat brulkikkers andere amfibieën simpelweg opeten, naast insecten, muizen, schildpadjes en slangetjes. Bovendien worden ze tientallen jaren oud en blijven ze alsmaar groeien en steeds meer eten.


De grootste bedreiging is echter dat juist verhandelde Amerikaanse brulkikkers zo vaak de Bd-schimmel bij zich dragen. Zelf hebben ze er geen last van, maar vermoedelijk zijn importbrulkikkers vanouds de belangrijkste verspreiders. De brulkikkerhandel, kortom, is vrágen om Frogmagheddon!

CITES 2016
Hoe moet het nu verder? De Indonesische regering ziet geen reden tot ingrijpen, aangezien de Indonesische kikkerexport ‘slechts enkele van onze 23 inheemse soorten betreft’. Het Wereldnatuurfonds heeft naar eigen zeggen evenmin actieplannen. Defenders of Wildlife en bondgenoten wel. Zij willen de kikkerhandel opnieuw aankaarten, zij het pas in 2016, bij de eerstvolgende Algemene CITES-vergadering in Zuid-Afrika.


Vance Vredenburg heeft meer haast. Hij denkt dat de huidige handel in levende kikkers eerst gestaakt zou moeten worden, terwijl de aquacultuur op zijn minst drastisch moet worden omgevormd. ‘Veel van de huidige exportlanden hebben zelf een bijzondere diversiteit aan reptielen en amfibieën. De kweek van uitheemse soorten in dergelijke kwetsbare ecosystemen zou moeten stoppen. Het gevaar van ecologische schade en ziekteverspreiding door ontsnapte exemplaren is domweg te groot.’


Beter nog is het om helemaal geen kikkers meer te eten, betogen intussen Duitse topkoks als Stefan Marquard: wat je ook eet, het bevordert een praktijk die onverantwoord is. En hoogleraar Frank Pasmans in Gent? Hij spreekt slechts voor zichzelf: ‘Ik eet best wel vlees. Maar kikkerbillen, nee.’

Oprukkende schimmel
Batrachochytrium dendrobatidis is het grote schrikbeeld van herpetologen. De Bd-schimmel werd in 1993 in Australië voor het eerst bij kikkers geïsoleerd en is intussen aangetoond bij ruim 500 van de 6.416 bekende kikker- en paddensoorten.  De bijbehorende ziekte chytridiomycose heeft intussen wereldwijd zeker 442 kikkersoorten getroffen en bijgedragen tot het uitsterven van 94 ervan. De schimmel veroorzaakt verdikking van de hoornachtige laag in de kikkerhuid, zodat behalve de ademhaling ook de voor kikkers zo onmisbare vochtregulering onklaar wordt gemaakt.


De ontdekking van de verwante salamanderdoder Batrachochytrium salamandrivorans heeft de kennisbehoefte nog groter gemaakt. Toch is chytridiomycose nog met raadselen omgeven, constateert Bd-deskundige Vance Vredenburg. Een van de redenen is dat internationaal maar weinig amfibieën in goed geprepareerde staat bewaard worden, wat historisch onderzoek naar het voorkomen en de evolutie van de schimmel bemoeilijkt.


‘Er bestaan verschillende stammen, maar we weten niet welke nu precies voor welke kikkersoorten gevaarlijk of dodelijk zijn. Ook is onbekend hoe die stammen evolutionair precies samenhangen. Zo is het heel verrassend dat kikkerpopulaties in Indonesië zelden besmet lijken en zeker (nog?) geen tekenen van instorten door ziekte vertonen.’