Gedomesticeerde dieren zijn tam en hoeven zelf geen eten te zoeken. Ze moeten daarom wel dommer zijn dan hun wilde verwanten. Of toch niet?
Kippen staan niet meteen bekend als de meest intelligente dieren. Toch zijn het net hun cognitieve vaardigheden die onderzoeker Vitor Hugo Bessa Ferreira weten te boeien. Bessa Ferreira, is gespecialiseerd in dierlijke cognitie en verbonden het Franse onderzoeksinstituut INRAE en de Université de Tours. 'In het kader van een breder onderzoek maakte ik een vergelijking tussen de cognitieve capaciteiten van gedomesticeerde kippen en de rode kamhoen, hun wilde voorouder. Ik vond geen noemenswaardige verschillen, maar begon me af te vragen of het idee dat wilde dieren slimmer zijn effectief op feiten steunde.'
De gangbare veronderstelling is dat leven in het wild veel meer vraagt van een dier dan een gedomesticeerd bestaan. In de natuur voorzien dieren zelf hun voedsel, net als een eigen nest- of schuilplek. Ze jagen, of ontlopen net jagende dieren. Een veeleisend bestaan in vergelijking met huisdieren en landbouwdieren, van wie de mens hun behoeftes invult. Ook selecteren we – zeker bij vee – op dieren die tam en volgzaam zijn. Wilde dieren moeten dus wel slimmer zijn, is de redenering.
Diffuse vaardigheid
Cognitieve vaardigheden laten zich moeilijk definiëren. 'In de meest algemene zin gaat het erover hoe dieren informatie uit de omgeving opnemen en verwerken, vertelt Bessa Ferreira. 'Het gaat zowel om informatie uit de fysieke als sociale omgeving. Sociale informatie is zowel intraspecifiek, tussen soortgenoten dus, als interspecifiek. Die laatste categorie gaat meestal hoe goed ze informatie van ons mensen weten te vatten. Honden zijn daar bijvoorbeeld erg goed in, wolven totaal niet.'
Bessa Ferreira en zijn collega's legden al het beschikbare onderzoek waarbij gedomesticeerde dieren met wilde verwanten worden vergeleken naast elkaar om te kijken of de gangbare veronderstelling ook effectief klopt. Dat bracht geen uitsluitsel, aldus Bessa Ferreira. 'Zowat een derde van alle onderzoek zegt van wel, een derde van niet en nog een derde laat de vraag onbeantwoord.'
Zelfs bij de interpretatie van resultaten is er weinig overeenstemming, vertelt Bessa Ferreira. 'Neem bijvoorbeeld onderzoeken naar de capaciteit van zowel wilde als als tamme ratten en muizen om informatie uit de fysieke omgeving te interpreteren. Tamme dieren scoren daarin beduidend beter. Er is de gedachtegang dat ze daarom intelligenter zijn, omdat ze zich weten aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Andere onderzoekers argumenteren dat de wilde testexemplaren geen eerlijke kans hebben, omdat ze in tegenstelling tot tamme dieren niet gewend zijn aan artificiële testomgevingen.'
Vergelijkend onderzoek focust ook slechts op een paar soorten, met namen wolven en honden, kippen en kamhoenen en tamme en wilde ratten. Andere soorten zijn minder onderzocht, of de wilde verwant bestaat eenvoudigweg niet meer, zoals bij runderen het geval is. Ook de duur van onderzoek speelt een rol. Langdurig onderzoek laat een ander beeld zien dan eenmalige testen.
Een meer globaal inzicht over hoe domesticatie de cognitieve capaciteit van dieren beïnvloedt is er dus niet, en is ook niet voor morgen, aldus Bessa Ferreira. 'Het is niet onmogelijk om dit soort vergelijkend onderzoek uit te voeren, maar de uitdagingen zijn enorm. De vraag of domesticatie nu dommer of slimmer maakt zal de komende jaren niet beantwoord worden. Maar het is goed toe te geven dat we het niet weten, in plaats van op ongefundeerde assumpties te steunen.'